ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9270
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdelinge, A, van Sierra Leoonse nationaliteit. De vreemdelinge was op 25 mei 2000 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw), terwijl haar uitzetting was gelast. De gemachtigde van de vreemdelinge voerde aan dat de bewaring opgeheven diende te worden, omdat hij niet in het bezit was gesteld van de op de zaak betrekking hebbende stukken, waardoor hij zich niet voldoende kon voorbereiden op de zitting. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde op de hoogte was van de zitting en contact had moeten opnemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te melden dat hij de stukken niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de inbewaringstelling, aangezien de vreemdelinge geen geldige verblijfstitel of identiteitspapieren had en bovendien illegaal in Nederland verbleef.
De rechtbank overwoog verder dat de vreemdelinge zich had gelegitimeerd met een Engels paspoort, wat leidde tot tegenstrijdige informatie over haar identiteit. De rechtbank stelde vast dat er een ernstig vermoeden bestond dat de vreemdelinge zich aan haar uitzetting zou onttrekken, en dat de toepassing van de bewaring niet in strijd was met de Vw. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit alleen kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet gebeurde. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.