ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9270

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4595
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdelinge, A, van Sierra Leoonse nationaliteit. De vreemdelinge was op 25 mei 2000 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw), terwijl haar uitzetting was gelast. De gemachtigde van de vreemdelinge voerde aan dat de bewaring opgeheven diende te worden, omdat hij niet in het bezit was gesteld van de op de zaak betrekking hebbende stukken, waardoor hij zich niet voldoende kon voorbereiden op de zitting. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde op de hoogte was van de zitting en contact had moeten opnemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te melden dat hij de stukken niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de inbewaringstelling, aangezien de vreemdelinge geen geldige verblijfstitel of identiteitspapieren had en bovendien illegaal in Nederland verbleef.

De rechtbank overwoog verder dat de vreemdelinge zich had gelegitimeerd met een Engels paspoort, wat leidde tot tegenstrijdige informatie over haar identiteit. De rechtbank stelde vast dat er een ernstig vermoeden bestond dat de vreemdelinge zich aan haar uitzetting zou onttrekken, en dat de toepassing van de bewaring niet in strijd was met de Vw. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit alleen kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet gebeurde. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/4595 V3
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 34a juncto 34j van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, volgens haar verklaring geboren op [...] 1982 en van Sierra Leoonse nationaliteit, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Breda, hierna te noemen: de vreemdelinge
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, hierna te noemen: verweerder.
Zitting: 3 juli 2000.
De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde
mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat te 's Gravenhage.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal.
Als tolk in de Engelse taal was aanwezig mevrouw F.C.A.M. Louwers.
I. PROCESVERLOOP
Bij bevel tot bewaring van 25 mei 2000 is de vreemdelinge op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum haar uitzetting is gelast.
Bij kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit (Vb) van 21 juni 2000, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdelinge sedert vier weken in bewaring verblijft zonder beroep te
hebben ingesteld tegen de maatregel tot bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een eerste beroep als bedoeld in artikel 34a, tweede lid van de Vw.
II. OVERWEGINGEN
De gemachtigde van de vreemdelinge heeft aangevoerd dat de bewaring dient te worden opgeheven, aangezien verweerder hem niet in het bezit heeft gesteld van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Aan de gemachtigde is op 30 juni
2000 slechts aanvullende informatie toegefaxt. Hij heeft zich derhalve niet voldoende kunnen voorbereiden op de behandeling van het beroep ter zitting. Voorts is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar aanleiding van de kennisgeving ex artikel 86 Vb heeft de rechtbank bij schrijven van 26 juni 2000 de gemachtigde van de vreemdelinge op de hoogte gesteld van de datum waarop het beroep ter zitting zal worden behandeld.
Verweerder heeft, eveneens bij schrijven van 26 juni 2000, de rechtbank de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen en heeft daarbij medegedeeld dat ook aan de gemachtigde van de vreemdelinge op diezelfde dag afschriften
van de stukken zijn toegezonden. De gemachtigde van de vreemdelinge heeft aangevoerd deze stukken niet te hebben ontvangen. Wel heeft hij, bij faxbericht van 30 juni 2000, zogenaamde "(aanvullende) stukken ter completering van het
dossier" ontvangen.
Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde van de vreemdelinge dat hij zich niet voldoende heeft kunnen voorbereiden op de behandeling van het beroep ter zitting overweegt de rechtbank het volgende.
Het had in de rede gelegen dat de gemachtigde van de vreemdelinge, die op de hoogte was van de datum en tijdstip waarop het beroep ter zitting zou worden behandeld, contact had opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) om te melden dat hij de stukken niet had ontvangen. De ter zake aangevoerde grief zijdens de vreemdelinge treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling rechtvaardigen.
De vreemdelinge beschikte immers ten tijde van de inbewaringstelling (en ook thans) niet over een geldige titel tot verblijf en evenmin over geldige identiteitspapieren of voldoende middelen van bestaan. Voorts heeft de vreemdelinge
zich bij aanhouding gelegitimeerd met een Engels paspoort ten name van B. Door zich met het Engelse paspoort te legitimeren heeft de vreemdelinge onjuiste, althans tegenstrijdige, informatie ten aanzien van haar identiteit en
nationaliteit gegeven. Tevens heeft de vreemdelinge verklaard reeds vijf maanden illegaal in Nederland te verblijven en is niet komen vast te staan dat zij zich heeft gemeld bij enige instantie met vreemdelingentoezicht belast.
Daarenboven beschikt de vreemdelinge hier te lande niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Bovendien heeft de vreemdelinge, na daartoe te zijn aangezegd, Nederland niet verlaten en heeft zij daarmee bewust het risico genomen
opnieuw in bewaring te worden gesteld.
Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdelinge zich aan haar uitzetting zal onttrekken. Gelet op het bepaalde in artikel
8:69 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de rechtbank aanleiding de bewaringsgronden die aan het bevel tot bewaring ten grondslag liggen op verzoek van verweerder aan te vullen met de bewaringsgrond: ernstig vermoeden van
onttrekking aan uitzetting.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 29 mei 2000 via de IND een aanvraag heeft ingediend om de vreemdelinge te presenteren bij de Sierra Leoonse autoriteiten. De vreemdelinge zal op 11
juli 2000 worden gepresenteerd bij de Sierra Leoonse autoriteiten.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Aangezien de vreemdelinge bij
haar staandehouding op 25 mei 2000 wederom heeft verklaard dat zij de Sierra Leoonse nationaliteit bezit, hetgeen zij ter zitting heeft bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder thans op goede gronden een presentatie bij
de Sierra Leoonse autoriteiten heeft verkozen boven een taalanalyse. Bij een negatief resultaat op de laissez-passeraanvraag kan verweerder alsnog een taalanalyse overwegen.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken
belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Het namens de vreemdelinge ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 34j van de Vw een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt,
hetgeen in casu niet het geval is.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2000.
Mr. N.W.A. Stegeman-Kragting is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.
De Officier van Justitie/verweerder kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdelinge binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de
artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (zittingsplaats: 's-Hertogenbosch).
Afschriften verzonden: 17 juli 2000
IS