ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9292

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/60987
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.P. Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige vrijheidsbeneming van eiser, een Amerikaanse nationaliteit houder, die in Nederland verbleef zonder geldige verblijfsvergunning. Eiser was op 20 augustus 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de waarborgen die de wet biedt door de onrechtmatige aanhouding ernstig waren geschonden, waardoor eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van Fl. 1.850,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, maar wees de vordering voor inkomensschade af, omdat eiser zich zonder titel in Nederland bevond en zelf het risico had genomen dat er vreemdelingenrechtelijke maatregelen tegen hem zouden worden genomen.

De zaak kwam aan het licht na een beroepschrift van 23 augustus 2000, ingediend door mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam, waarin opheffing van de maatregel tot bewaring en schadevergoeding werd gevorderd. Tijdens de zitting op 5 september 2000 werd eiser bijgestaan door mr. J. Wattilete, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.W.W. Raspe van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eiser voerde aan dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat hij zich had gemeld bij de Dienst Vreemdelingenpolitie en over een vast adres beschikte. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen proces-verbaal van aanhouding in het dossier aanwezig was en de rechtbank niet kon controleren of de aanhouding rechtmatig was geweest.

De rechtbank concludeerde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, maar dat de inkomensschade niet toewijsbaar was, omdat eiser illegaal in Nederland verbleef. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiser, die op Fl. 1.420,- werden begroot. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/60987 VRWET
inzake : A, van Amerikaanse nationaliteit, verblijvende te B, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 20 augustus 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Tevens is op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 23 augustus 2000 heeft mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd
alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Op 1 september 2000 is de bewaring opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 5 september 2000. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J. Wattilete, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M.W.W. Raspe,
werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De inbewaringstelling was onrechtmatig. Eiser is op 20 augustus 2000 betrokken geweest bij een vechtpartij. Hij had zich op 27 maart 2000 reeds gemeld bij de Dienst Vreemdelingenpolitie. Hij had zich derhalve gemeld. Bovendien
beschikt hij over een vast adres hier te lande, behoeft hij geen machtiging tot voorlopig verblijf en beschikt hij over een paspoort. De maatregel van vreemdelingenbewaring was onder die omstandigheden niet proportioneel. Uit het
dossier kan niet worden opgemaakt dat eiser is gehoord in het kader van artikel 19, tweede lid, van de Vw. De daarop volgende maatregel van bewaring is ook om die reden onrechtmatig. Eiser dient daarom vanaf 20 augustus 2000 zijn
schade vergoed te krijgen. Bovendien wenst hij vergoeding van zijn inkomensschade, nu hij in de periode dat hij in vreemdelingenbewaring verbleef niet heeft kunnen werken. Dat hij op dat moment illegaal in Nederland verbleef maakt
dat niet anders. Eiser heeft inkomsten uit arbeid, ongeacht welke status hij heeft.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
In het dossier bevindt zich geen proces-verbaal van aanhouding. Het is onbekend of dat proces-verbaal er is of komt. Eiser wist dat hij Nederland diende te verlaten. Bovendien bleek uit zijn stamkaart dat zijn vriendin hier te lande
een ander adres heeft dan eiser. Onder die omstandigheden was de maatregel van inbewaringstelling proportioneel. Pas toen eiser op 28 augustus 2000 in Ter Apel een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf heeft
ingediend, was een lichter middel geëigend. Eiser komt niet in aanmerking voor vergoeding van zijn inkomensschade. Hij verbleef illegaal in Nederland en hoorde hier dus niet te zijn.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank stelt voorts vast dat, gelet op het verhandelde ter zitting, partijen twisten over de vraag met ingang van welke datum de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was.
Met eiser is de rechtbank -marginaal toetsend- van oordeel dat die maatregel reeds vanaf 20 augustus 2000 onrechtmatig was. Uit het proces-verbaal van 20 augustus 2000 (nr. 2000233162-2) terzake artikel 19, tweede lid, van de Vw
valt af te leiden dat eiser op die datum om 19.24 uur is aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 310 jo 312 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien valt uit het proces-verbaal af te leiden dat eiser slechts twee
minuten strafrechtelijk is aangehouden, nu het strafvorderlijk belang reeds op 20 augustus 2000 om 19.26 uur is komen te vervallen.
Evenwel kan uit het dossier niet worden opgemaakt wat de precieze aanleiding voor de strafrechtelijke aanhouding van eiser is geweest, nu het terzake relevante proces-verbaal in het dossier ontbreekt. Nu de rechtbank onder de
geschetste omstandigheden, die tot nader onderzoek nopen, niet in staat is te controleren of de strafvorderlijke maatregelen van staandehouding en aanhouding bevoegdelijk of rechtmatig hebben plaatsgevonden, moet het ervoor worden
gehouden dat de in het verlengde daarvan opgelegde vreemdelingenrechtelijke maatregel van bewaring als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Nu de bewaring onrechtmatig wordt geoordeeld heeft eiser in beginsel aanspraak op schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat aan eiser een schadevergoeding vanwege het ten onrechte ondergaan van de vrijheidsontnemende maatregel kan worden toegewezen. Daarbij acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig die zouden
kunnen leiden tot matiging van de schadevergoeding, nu de waarborgen die de wetgeving biedt door de onrechtmatige aanhouding zodanig zijn geschonden dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan eiser
toegerekend kan worden.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat een schadevergoeding voor inkomensschade, zoals door eiser gevorderd, niet toewijsbaar is. Daartoe is redengevend dat eiser zich zonder titel in Nederland bevindt, zijn verblijf hier niet,
althans niet tijdig heeft gelegaliseerd, en derhalve zelf het risico heeft genomen dat ten aanzien van hem op enig moment een vreemdelingenrechtelijke maatregel zou worden toegepast. Nu eiser desondanks werkzaamheden heeft verricht
en daaruit inkomsten geniet, kan niet worden gezegd dat de inkomensschade die eiser door het opleggen van de vreemdelingenrechtelijke maatregel zou hebben geleden voor verweerder voorzienbaar was, terwijl ook overigens deze schade
naar algemene verkeersopvattingen niet aan verweerder kan worden toegerekend.
Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van Fl. 200,- per dag dat eiser op een
politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en Fl. 150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in
totaal Fl. 1.850,-.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op Fl. 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot Fl. 1.850,- (eenduizend achthonderdvijftig gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- wijst af hetgeen overigens is gevorderd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag, groot Fl. 1.420,- (eenduizend vierhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 26 september 2000, in tegenwoordigheid van mr. P.P. Zweedijk, griffier.
Afschrift verzonden op: 27 september 2000
Conc.: PZ
Coll:
Bp:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.