ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9321
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F. Salomon
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige voortduring van bewaring van vreemdeling met Surinaamse nationaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 september 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling was sinds 24 februari 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, maar had het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit gefrustreerd door het opgeven van twee verschillende personalia. De rechtbank oordeelde dat de duur van de bewaring, die inmiddels ongeveer 6½ maand bedroeg, niet langer gerechtvaardigd was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de uitspraak van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken van 21 augustus 1997, waarin werd gesteld dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld, zwaarder weegt dan het belang van de staat om de vreemdeling in bewaring te houden, tenzij er zicht op uitzetting is.
De rechtbank concludeerde dat, gezien de verstreken tijd en de geringe kans dat de Surinaamse autoriteiten een reisdocument zouden verstrekken, de voortduring van de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en beval de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 12 september 2000. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die waren begroot op 1.420 gulden. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraak was gelast.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de toekenning van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie en de vreemdeling hebben de mogelijkheid om binnen de gestelde termijnen hoger beroep in te stellen.