ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9326
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Buitenbehandelingstelling van een aanvraag om toelating van een minderjarige vreemdeling zonder mvv
In deze zaak gaat het om de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om toelating van een minderjarige vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, die bij zijn vader in Nederland wil verblijven. De verzoeker heeft op 21 september 1999 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, maar deze is op 19 april 2000 door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De verzoeker betoogt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom jonge kinderen zonder mvv niet worden vrijgesteld van dit vereiste, en verwijst naar een brief van de Staatssecretaris waarin de situatie van jonge kinderen als knelpunt wordt aangemerkt.
De president van de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van beleid en dat het aanmerken van de situatie van jonge kinderen niet automatisch leidt tot beleidsmatige consequenties. De president concludeert dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie zo bijzonder is dat hij van het mvv-vereiste moet worden ontheven. De president wijst erop dat de verzoeker en zijn zuster, die ook betrokken is bij de aanvraag, in staat moeten worden geacht om tijdelijk in Marokko te verblijven, en dat er geen bewijs is dat zij niet bij hun moeder of andere familieleden in Marokko terecht kunnen.
De president behandelt ook de argumenten van de verzoeker met betrekking tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Hij concludeert dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn terugkeer naar Marokko inbreuk maakt op zijn recht op gezinsleven, en dat de bepalingen van het IVRK niet leiden tot een andere conclusie. Uiteindelijk wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de president oordeelt dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag buiten behandeling te stellen rechtmatig is.