ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9471

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6152
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische vreemdeling en verwijzing naar korpschef

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiseres, een Syrische vrouw die sinds 30 juli 1998 in Nederland verblijft. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, maar deze is door de staatssecretaris afgewezen op basis van kennelijke ongegrondheid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij eiseres heeft verklaard dat zij problemen heeft ondervonden van de autoriteiten in zowel Irak als Syrië. Eiseres heeft vijf stiefzoons in Nederland, waarvan twee als vluchteling zijn toegelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in haar land van herkomst. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiseres door te verwijzen naar de korpschef voor een reguliere verblijfsaanvraag, in plaats van haar asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/6152 VRWET
inzake: A, wonende te B, eiseres,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1929, bezit de Syrische nationaliteit. Zij verblijft sedert 30 juli 1998 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 30 juli 1998 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als
vluchteling. Bij besluit van 17 november 1998 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder na ambtshalve onderzoek geen aanleiding gezien een
vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 20 november 1998, aangevuld bij brieven van 27 november 1998 en 27 januari 1999, heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar
gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 8 juni 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 11 juni 1999, aangevuld bij brieven van 12 juli 1999 en 30 december 1999, heeft mr. U. Koopmans, advocaat te Amsterdam, namens eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft
partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 1 november 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 juni 2000 heeft verweerder
geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. U. Koopmans, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. J.E.H.M.
Pinckaers, advocaat te 's-Gravenhage. Tevens was ter zitting aanwezig S. Baraya, tolk Arabisch.
4. Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere vragen van de rechtbank te beantwoorden. Aan partijen is toestemming gevraagd de zaak zonder nadere zitting af te doen. Partijen
hebben die toestemming verleend. Op 3 juli 2000 is verweerders reactie ter griffie ontvangen. De reactie van eiseres daarop is ter griffie ontvangen op 7 juli 2000. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daarbij gaat de rechtbank onder meer uit van de volgende feiten. Eiseres heeft vijf stiefzoons die allen woonachtig zijn in Nederland. Twee zoons zijn
als vluchteling toegelaten. Van drie zoons is de verblijfsstatus onbekend.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft zij -
zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Eiseres woonde na haar huwelijk met een Irakees ruim dertig jaar in Irak. De vijf zoons van haar overleden man, haar stiefkinderen, hebben Irak in 1993 en 1996 verlaten. Vanwege de
vlucht van haar stiefzoons heeft eiseres problemen ondervonden van de Mukhabarat. Ook toen de zoons nog in Irak woonden kwamen de autoriteiten geregeld aan de deur om te vragen naar hun politieke activiteiten. Eiseres is in de
laatste twee maanden voor haar vertrek naar Syrië een keer naar een gevangenis gebracht en twee keer meegenomen naar een kantoor waarna ze zelf moest zien thuis te komen. Twee maanden voor haar vertrek naar Nederland is ze vanuit
Irak naar Syrië gegaan op de haar bekende reguliere wijze. Bij de grens is haar Iraakse verblijfsvergunning ingenomen. De tijd in Syrië bracht zij door in het huis van haar zus en zwager waar nog een zuster en haar echtgenoot wonen.
De families leven van liefdadigheid en een enkel klusje. In Syrië is eiseres via een tussenpersoon in het bezit gesteld van een op haar naam gesteld Syrisch paspoort. In Syrië heeft zij problemen ondervonden van de Syrische
autoriteiten. Men bleef haar vragen stellen over de reden van haar vertrek uit Irak naar Syrië. In deze maanden zijn de autoriteiten drie tot vijf keer bij haar geweest en is ze drie keer aangehouden. Dit duidt erop dat ze in de
negatieve belangstelling staat van deze autoriteiten. Ook zijn de regelmatige aanhoudingen en ondervragingen te kwalificeren als een behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen reden te veronderstellen dat die behandelingen niet meer plaatsvinden als ze moet terugkeren. Eiseres heeft verklaard dat zij niet terug kan naar Irak omdat zij daar geen familie
heeft en ook niet terug kan naar haar familie in Syrië. Haar familieleden zijn arm, oud en hulpbehoevend. Zij is naar Nederland gevlucht omdat haar stiefzoons hier wonen en zij bij hen wil zijn. Bovendien laat haar
gezondheidstoestand te wensen over, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde medische informatie. Het feit dat verweerder eiseres voor een aanvraag met een regulier verblijfsdoel verwijst naar de korpschef is niet in overeenstemming
met de Leemtewet. Uit de beslissing op de aanvraag blijkt niet dat verweerder ambtshalve heeft getoetst of klemmende redenen van humanitaire aard tot toelating nopen.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op toelating als vluchteling, noch in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf op
grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. Bij terugkeer naar Syrië dan wel Noord-Irak loopt eiseres geen reëel
risico te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. De medische problemen van eiseres houden geen verband met de ondervonden problemen in Irak of Syrië. Ten tijde van de beslissing op bezwaar is niet
gebleken dat eiseres hier een medische behandeling moet ondergaan. Ook om die reden kan zij geen aanspraak maken op een vergunning tot verblijf. De in beroep overgelegde medische informatie zal beoordeeld moeten worden in het kader
van een eventuele door eiseres in te dienen reguliere aanvraag. In de afwijzende beslissing op haar aanvraag is eiseres meegedeeld dat zij zich voor een aanvraag om toelating met een regulier verblijfsdoel dient te wenden tot de
korpschef en dat verweerder in het kader van de onderhavige aanvraag bij een afwijzing daarvan ambtshalve slechts onderzoekt of eiseres op asielgerelateerde gronden in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf om klemmende
redenen van humanitaire aard. Eiseres heeft niet een aanvraag met een regulier verblijfsdoel ingediend. In het kader van de door de rechtbank ter zitting gestelde vraag op grond van welke bepaling een vreemdeling naar de korpschef
wordt verwezen indien deze in de asielprocedure een beroep doet op een reguliere grond voor toelating, kan worden verwezen naar de IND-werkinstructie 174 en enkele kamerstukken. Hieruit blijkt dat met het onderscheid ten aanzien van
de plaats waar een aanvraag moet worden ingediend stroomlijning van de asielprocedure is beoogd. Aanvragen worden dan behandeld door ambtenaren die een zekere expertise op het betreffende beleidsterrein hebben opgebouwd.
De rechtbank overweegt het volgende.
4. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig
zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
5. Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw, wordt de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan indien deze is gegrond op omstandigheden die hetzij op
zichzelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating als vluchteling bestaat.
6. Nu eiseres de Syrische nationaliteit bezit, is aan de orde de vraag of eiseres in Syrië gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging.
7. De rechtbank stelt voorop dat de algemene en mensenrechtensituatie in Syrië niet zonder meer tot het oordeel kan leiden dat eiseres als vluchteling kan worden aangemerkt. Beslissend is de individuele situatie van eiseres, bezien
in het licht van de algemene situatie in het land van herkomst. In dat licht zal aannemelijk moeten worden dat er feiten en omstandigheden zijn met betrekking tot eiseres persoonlijk, die haar vrees voor vervolging rechtvaardigen.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanknopingspunten te vinden zijn die duiden op een gegronde vrees voor vervolging. Eiseres heeft in Syrië nooit het regime
onwelgevallige politieke activiteiten ontplooid. Er is geen directe relatie tussen de door haar geschetste gebeurtenissen en haar vertrek uit Syrië. Evenmin is gebleken dat eiseres in de bijzondere negatieve belangstelling staat van
de autoriteiten aldaar. Het feit dat eiseres verschillende keren is ondervraagd en meegenomen is naar een bureau, waarna ze zelf moest zien thuis te komen, is voor die conclusie onvoldoende toereikend, nu zij na enkele uren steeds
weer is vrijgelaten.
9. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vluchteling is. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat eiseres
bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 EVRM. Nu derhalve vaststaat dat er in dit opzicht geen belemmeringen zijn voor eiseres terug te keren naar Syrië, kunnen de
door haar aangevoerde asielgronden ten aanzien van Irak buiten beschouwing blijven,
10. Niet is gebleken dat eiseres om andere redenen in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
11. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met de Leemtewet heeft gehandeld door haar ten aanzien van de door haar opgeworpen reguliere redenen voor verblijf in Nederland bij haar (stief)zoons te
verwijzen naar de korpschef, en hierop in het bestreden besluit niet inhoudelijk in te gaan. De vraag is of verweerder hiertoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
12. Voor zover hier van belang is bij de invoering van de Leemtewet met ingang van
1 juli 1998 de volgende bepaling veranderd.
Op grond van artikel 15a, eerste lid, van de Vw geldt vanaf die datum de enkelvoudige asielaanvraag, waarbij de minister ambtshalve bij een aanvraag om toelating als vluchteling onderzoekt of aan de vreemdeling een vergunning tot
verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard kan worden verleend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hiermee asielgerelateerde (ter onderscheiding van reguliere) redenen worden bedoeld.
13. In het, ten tijde van het bestreden besluit toepasselijke, Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1998/15 is bepaald dat een asielzoeker die meent tevens in aanmerking te komen voor verlening van een vergunning tot
verblijf onder beperking, hiervoor een aanvraag moet indienen bij de korpschef.
14. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres ten aanzien van de door haar geuite wens verblijf bij haar (stief)zoons in Nederland te verkrijgen in redelijkheid naar de korpschef heeft kunnen verwijzen
voor het indienen van haar aanvraag. Noch uit de wet noch uit een andere regel vloeit voort dat eiseres het recht heeft om een tweeledige aanvraag bij één instantie te kunnen doen, en dat verweerder niet de mogelijkheid heeft
hieromtrent zelf regels op te stellen. Voor zover eiseres heeft bedoeld dat een dergelijk recht voortvloeit uit artikel 15a, tweede lid, van de Vw, overweegt de rechtbank dat dit niet het geval is, reeds omdat deze bepaling geen
voorschriften geeft ten aanzien van de aanvraagfase zelf maar een instructienorm betreft voor het geval meerdere aanvragen blijken te zijn ingediend.
De door verweerder gevolgde werkwijze is voorts voldoende kenbaar en duidelijk neergelegd in TBV 1998/15, en eiseres is hier bovendien in het primaire besluit nogmaals van op de hoogte gesteld. Dat eiseres desondanks geen
afzonderlijke aanvraag voor verblijf bij haar zoons heeft ingediend komt dan ook voor haar eigen risico.
15. Niet is gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
16. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
17. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2000, door
mr. D. Radder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
Afschrift verzonden op: 30 november 2000
Conc.: HL
Coll:
Bp: -
D: B