ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9731

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1827
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als au pair en de vereisten voor culturele ontwikkeling

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres, een Filippijnse vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland als au pair. De aanvraag werd ingediend door haar referent, die aangaf dat eiseres als oppas voor hun kind zou komen werken. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wees de aanvraag af, omdat zij van mening was dat het hoofddoel van het verblijf niet cultureel was, maar vooral gericht op kinderopvang. Eiseres en haar referent maakten bezwaar tegen deze beslissing, waarna de zaak voor de rechtbank werd gebracht.

De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat de IND onvoldoende had onderbouwd waarom het verblijf van eiseres niet als cultureel kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat eiseres, gezien haar opleiding en de beperkte oppaswerkzaamheden die van haar verlangd werden, wel degelijk de intentie had om haar culturele ontwikkeling in Nederland te bevorderen. De rechtbank vond dat de IND niet had aangetoond dat de situatie van eiseres afweek van die van andere au pairs die wel waren toegelaten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de IND op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor de IND om de achtergrond en beweegredenen van aanvragers te onderzoeken voordat een besluit wordt genomen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/1827 S 1813
inzake: A, wonende te Manilla, Filippijnen, eiseres,
tegen: De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1975, bezit de Filippijnse nationaliteit. Op 21 september 1999 heeft B (referent) bij de korpschef van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf
ten behoeve van eiseres met als doel: verblijf als au pair bij familie B te C. Bij besluit van 19 oktober 1999 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit op 16 november 1999 bezwaar gemaakt.
Het bezwaarschrift is aangevuld bij brief van 24 december 1999. Het bezwaar is bij besluit van 26 januari 2000 ongegrond verklaard. Het besluit is bij brief van dezelfde datum aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
2. Bij beroepschrift van 23 februari 2000, aangevuld bij brief van 31 maart 2000, heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft eiseres verzocht haar beroep gegrond te verklaren en het
bestreden besluit te vernietigen. Op 3 mei 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 juni 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van
het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2000.
Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. C. Piepers-Praagman, advocaat te Hoorn. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. K.T.B. van Zijp, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het
Ministerie van Justitie. Tevens waren referent en zijn echtgenote ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van artikel 33d Vw worden besluiten omtrent de afgifte van mvv's, gegeven krachtens het Soeverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met
besluiten aangaande de toelating gegeven op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank 's-Gravenhage is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Bij het indienen van de onderhavige aanvraag heeft referent op een
informatieformulier opgeschreven dat zowel hij als zijn echtgenote vier dagen per week werkt, in wisseldiensten van 7:00 uur tot 16:30 uur en van 16:30 uur tot 2:00 uur. Ook werken zij wel eens in de nachtploeg van 2:00 uur tot 7:00
uur. Daar het zeer moeilijk is om bevredigende opvang te regelen voor hun kind in de nachturen, willen zij graag een oppas aan huis die ook 's nachts op het kind kan passen.
Behalve oppas, worden geen andere werkzaamheden van de au pair verlangd.
3. In bezwaar wordt de onderhavige aanvraag door referent toegelicht in die zin dat hij en zijn echtgenote ieder een zesendertig-urige werkweek heeft van vier maal negen uur. Hun werktijden zijn zo ingedeeld dat zij in totaal maar
drie dagen per week oppas nodig hebben. Nachtdiensten komen bijna nooit voor. Wel is er sprake van wisselende werktijden. Dit houdt in dat zij de ene week van 7:00 uur tot 16:30 uur werken en de andere week van 16:30 uur tot 2:00
uur. Buiten die uren om hoeft eiseres niet op te passen, zodat zij voldoende tijd overhoudt om Nederlandse taalcursussen te volgen en culturele evenementen te bezoeken. In beroep stelt eiseres dat verweerder haar, haar gemachtigde
dan wel referent had dienen te horen om meer duidelijkheid te krijgen omtrent de aard en strekking van de verlangde oppas-werkzaamheden. Door referent wordt gesteld dat hij en zijn echtgenote thans oppas hebben en dat er dus geen
sprake is van een situatie waarin geen andere oppas te vinden is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres uitgelegd dat eiseres, die een nicht is van schoonfamilie van referent, een opleiding volgt als onderwijzeres en graag een jaar lang in het buitenland door wil brengen.
Referent heeft reeds vóór de geboorte van zijn kind de situatie aan de Nederlandse ambassade in de Filippijnen uitgelegd, en kreeg toen te horen dat hij geen problemen hoefde te verwachten bij het naar Nederland laten komen van
eiseres als au pair. Het negatieve besluit van verweerder was dan ook een grote teleurstelling voor zowel eiseres als referent en zijn echtgenote, vooral omdat zij niet inzien waarin de situatie van eiseres verschilt van die van
andere au pairs die wel zijn toegelaten. Het is immers zeer gebruikelijk dat van au pairs wordt verlangd dat zij oppaswerkzaamheden verrichten voor hun gastgezinnen.
Verder heeft referent ter zitting verklaard dat hij sinds kort een oppas heeft kunnen regelen overdag vanaf 6:00 uur 's ochtends. Omdat deze oppas goed bevalt, zijn referent en zijn echtgenote van plan haar aan te houden, ook in het
geval dat eiseres zou worden toegelaten. Van eiseres wordt derhalve alleen nog maar verlangd dat zij gaat oppassen als beide ouders tegelijkertijd avonddiensten moeten draaien.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat om in aanmerking te komen voor toelating als au pair, het verblijf een voornamelijk cultureel karakter dient te dragen. Het motief van de onderhavige aanvraag strookt hier niet mee nu
gebleken is uit het informatieformulier dat referent op zoek is naar een kinderoppas voor vier dagen in de week van 7:00 uur tot maximaal 2:00 uur 's nachts en daarnaast voor eventuele nachtdiensten van 2:00 tot 7:00. Derhalve is
aannemelijk dat niet het culturele aspect maar de gewenste kinderopvang het hoofddoel van het verblijf vormt. De stelling van referent in bezwaar dat hij en zijn echtgenote geen vier maar slechts drie dagen per week oppas nodig
hebben is op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van werkroosters.
Voorts stelt verweerder dat, nu referent aangeeft thans over oppas te beschikken, niet valt in te zien dat deze situatie niet zou kunnen worden gecontinueerd. Ten slotte heeft referent op geen enkele wijze aangetoond concrete
maatregelen te hebben genomen om inhoud te geven aan de culturele doelstelling van het verblijf van eiseres, bijvoorbeeld door haar in te schrijven voor taalcursussen. Verweerder stelt dat terecht van het horen is afgezien op grond
van artikel 7:3 sub b Awb, nu het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Ter zitting heeft verweerder beaamd dat de situatie zoals die in bezwaar is uitgelegd, anders luidt dan in het primaire besluit. Dat neemt niet weg dat ook ter zitting is gebleken dat oppassen het hoofddoel zal zijn van het verblijf
van eiseres, hetgeen niet de bedoeling van de au paira regeling is.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen.
Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994.
7. Ingevolge hoofdstuk B13 Vc 1994 is het niet in strijd met het culturele karakter van het verblijf als au pair dat de au pair als tegenprestatie voor genoten kost, inwoning en zakgeld, lichte huishoudelijke werkzaamheden verricht.
De huishoudelijke werkzaamheden, kinderopvang of (gezins)verzorging mogen echter niet het hoofddoel zijn van het verblijf.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voornemens is om naar Nederland te komen met als hoofddoel het verrichten van werkzaamheden als oppas en dat zij derhalve niet in aanmerking komt voor toelating als au pair. De
rechtbank kan verweerder hier niet in volgen.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld - en de rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen - dat eiseres een ontwikkelde jonge vrouw is die een pedagogische opleiding volgt. De
rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres, gelet op haar opleiding, voornemens is om (mede) ten behoeve van haar culturele ontwikkeling een jaar lang in Nederland te verblijven. Voorts overweegt de rechtbank dat zowel uit het
bezwaarschrift als uit hetgeen referent ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat van eiseres slechts wordt verlangd dat zij gedurende drie dagen per week oppaswerkzaamheden verricht, op tijden die zeer goed te combineren
zijn met het volgen van cursussen en het ondernemen van culturele activiteiten in Nederland. De rechtbank stelt vast dat verweerder noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift, noch ter zitting heeft aangegeven in
welke opzichten deze situatie afwijkt van hetgeen doorgaans gebruikelijk is bij het door verweerder toegelaten verblijf van buitenlandse au pairs bij Nederlandse gastgezinnen. Dat het informatieformulier van referent onduidelijke
informatie bevat omtrent zijn werktijden en die van zijn echtgenote doet hier niet aan af. Zeker gezien het positieve advies van de vreemdelingendienst had het naar het oordeel van de rechter op de weg van verweerder gelegen om, bij
de gerezen twijfels over de omvang van de werkzaamheden die van eiseres zouden worden verlangd, nadere uitleg te vragen. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder conclusies heeft getrokken omtrent het hoofddoel van het verblijf
van eiseres, zonder ooit te hebben geïnformeerd naar haar achtergrond, naar haar beweegredenen om als au pair naar Nederland te komen en/of naar haar eventuele voornemens om cursussen te volgen dan wel andere culturele activiteiten
te ondernemen.
9. Geconcludeerd wordt dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 Abw, zonder de nodige zorgvuldigheid is voorbereid en dat het in strijd met artikel 3:46 Abw een deugdelijke motivering ontbeert.
10. Op grond van het vooroverwogene is het beroep gegrond. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven en dient derhalve te worden vernietigd.
11. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten
maken. Deze kosten zijn begroot op f 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
12. Ingevolge artikel 8:74 lid 1 Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
De rechtbank beslist daarom als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad f 225,-.
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420,- (zegge veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2000, door mr. M.A. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Walsum, griffier.
Afschrift verzonden op: 4 oktober 2000
Conc.: SvW
Coll:
Bp: -
D: B