ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9741

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/8773
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van een Iraakse Koerd met politieke activiteiten

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Iraakse Koerd, om toelating als vluchteling in Nederland. Eiser, lid van de Iraqi Workers' Communist Party (IWCP), heeft zijn land ontvlucht vanwege bedreigingen van de Islamitische Beweging (IMIK) en intimidatie door de Koerdische autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de informatie die eiser heeft overgelegd onvoldoende is onderbouwd door verweerder, die zich enkel baseerde op een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank stelt vast dat de PUK, die het gebied in Noord-Irak beheert, niet zonder meer bescherming kan bieden aan leden van de IWCP, zoals eiser. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom aan de door eiser overgelegde informatie voorbij is gegaan en dat eiser ten onrechte niet is gehoord in zijn bezwaar. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak
AWB 98/8773 VRWET
Uitspraak van de rechtbank op het beroep ingevolge artikel 8:70 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te B, eiser,
gemachtigde mr. L.M.L. Weerkamp, advocaat te Waalwijk,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser bezit de Iraakse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 28 oktober 1997 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf.
Bij besluit van 21 augustus 1998 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Tevens
heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om een vergunning tot verblijf. Wel heeft verweerder aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend, met ingang van 28 oktober 1997.
Dit besluit is aan eiser bekendgemaakt op 21 augustus 1998.
Op 14 september 1998 heeft eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 22 oktober 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 12 november 1998 beroep ingesteld. Bij schrijven van 27 november 1998 zijn namens eiser de gronden van het beroep nader aangevuld.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 december 1999, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Heering, advocaat te 's-Gravenhage. Als tolk
Sorani was aanwezig K. Mustafa.
II. OVERWEGINGEN
Ter beoordeling staat verweerders besluit van 22 oktober 1998.
Ter onderbouwing van zijn aanvragen om toelating heeft eiser het volgende aangevoerd.
Eiser behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Hij is afkomstig uit Darbandigan waar hij een kapperszaak had. In 1995, 1996 en 1997 heeft eiser op 1 mei actief deelgenomen aan de viering van de dag van de arbeid. Hij is vanaf 1995
ook betrokken geweest bij de organisatie van die vieringen. Sinds 1 februari 1996 is hij lid van de Iraqi Workers' Communist Party (IWCP), een niet legale partij die door de Koerdische autoriteiten wordt gedoogd. Leden van de IWCP
werden regelmatig door leden van de PUK en de KDP benaderd met het verzoek te stoppen met hun activiteiten voor de IWCP. Eiser is enkele malen in zijn kapperszaak bezocht en uitgescholden en geïntimideerd. Op 17 juli 1997 heeft
eiser op persoonlijke titel een bijeenkomst georganiseerd onder de titel dat de Islamitische Beweging (IMIK) een terroristische beweging is. Tijdens deze bijeenkomst heeft eiser kritisch gesproken over de IMIK en hun activiteiten
binnen de Koerdische samenleving. Ook heeft eiser de rol van de Koerdische partijen aan de kaak gesteld door te zeggen dat deze niets ondernemen om de IMIK tegen te houden. De bijeenkomst was vrij toegankelijk en werd bezocht door
veel mensen met verschillende politieke achtergronden. Al tijdens de bijeenkomst hebben leden van de IMIK in het openbaar dreigementen aan eisers adres geuit. De volgende dag is er een brief van de IMIK bij de woning van eiser
bezorgd waarin eiser te kennen is gegeven dat hij moest stoppen met zijn activiteiten tegen de IMIK en dat hij in het openbaar zijn spijt moest betuigen omdat hij anders gedood zou worden. Op 19 juli 1997 is eiser ondergedoken bij
een kennis, waarna hij op 15 augustus 1997 zijn land is ontvlucht. Hij kan als communist niet leven in een door de IMIK en de Koerdische nationalistische partijen beheerste samenleving.
Ten aanzien van het beroep op vluchtelingenschap overweegt de rechtbank
als volgt.
Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna te noemen: het Verdrag) geldt, voor zover hier van
belang, voor de toepassing van het Verdrag als vluchteling elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt
buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
Artikel 15, eerste lid, van de Vw kent een vergelijkbare omschrijving van het begrip vluchteling.
Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 15c, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw gesteld dat eisers aanvraag om toelating als vluchteling kennelijk ongegrond is omdat deze is gegrond op omstandigheden die hetzij op
zichzelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating bestaat. Ter beoordeling staat of verweerder dit standpunt terecht heeft ingenomen.
Door verweerder is de geloofwaardigheid van eisers relaas niet betwist.
De rechtbank kan verweerder hierin volgen nu eisers verklaringen consistent en gedetailleerd zijn en ook passen binnen hetgeen de rechtbank bekend is over de situatie in Iraaks Koerdistan.
Uit eisers relaas blijkt dat hij door de IMIK met de dood is bedreigd.
Verweerder is van mening dat eiser zich in Iraaks Koerdistan veilig kan vestigen in gebied dat in handen is van de PUK omdat de PUK hem voldoende bescherming kan bieden tegen eventuele acties van de IMIK.
Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 november 1998 over de situatie in Irak. Daarin staat onder andere het volgende:
"Zowel KDP als PUK hebben het door hen beheerste gebied in het algemeen goed onder controle. De Koerdische regio's die onder hun gezag staan kennen beide een systeem van rechtspraak, gebaseerd op de Iraakse wetgeving. Er is politie
ter handhaving van de openbare orde. (...) Beide regio's worden bestuurd door een eigen regering (...) Zowel KDP als PUK tolereren geen agressie van andere groeperingen in hun respectievelijke regio's. Hoewel niet elke individuele
aanslag kan worden voorkomen, kunnen zowel KDP als PUK in principe in staat geacht worden de bevolking van hun gebied te beschermen tegen aanslagen van derden. (met uitzondering wellicht van Halabja in de PUK-regio waar de IMIK
invloedrijk is (...))."
Van de zijde van eiser is betoogd dat er voor hem in Noord-Irak geen vestigingsalternatief is omdat de Koerdische gezaghebbers van de PUK hem niet tegen de IMIK zullen kunnen beschermen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft
eiser een aantal documenten overgelegd.
Overgelegd is onder andere een bijlage bij een brief van Amnesty International van
7 augustus 1995, waarin staat aangegeven:
"In juli 1993 ontstond de IWCP uit een samenvoeging van vier kleinere communistische partijen. De grootste groep binnen de IWCP is de Communistische Stroming (Rewti Communist). Volgens berichten is deze groepering na 1989 actief
geworden. Door druk van de KDP en de PUK zijn de activiteiten van de Communistische Stroming beperkt en semi- clandestien gebleven."
In een overgelegd rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) is onder andere het volgende aangegeven:
"The IWCP (...) established a presence in Sulaimanya and formed labour organizations known as Workers' Councils, which were short-lived. The party also attempted to organize itself in Bahdinan during that period.
Pressure from both the KDP and PUK, however, resulted in its activities remaining limited and semi-clandestine."
In het Amnesty International Jaarboek 1997, staat over de situatie in
Irak in 1996 vermeld:
"In de provincies die in handen waren van de Koerden, maakten de twee voornaamste politieke groeperingen, de KDP en de PUK, zich schuldig aan ernstige schendingen van mensenrechten. Onder meer leden van kleinere politieke
groeperingen waren het doelwit van arrestatie, langdurige incommunicado-detentie en marteling of mishandeling. Onder hen bevonden zich leden van de IWCP (...)"
Verder is een rapport overgelegd van Amnesty International van 8 april 1998, waarin is vermeld:
"De afgelopen jaren zijn herhaaldelijk meldingen binnengekomen van arrestaties van leden van de IWCP en anderen met
Marxistisch/communistische ideeën door leden van de KDP. In het gebied gecontroleerd door de KDP zouden inmiddels weinig leden van de IWCP die haar basis in Arbil had maar naar verluidt door heel Irak opereert meer verblijven. ..."
en
"De IMIK heeft een eigen machtsbasis in het gebied rond Halabja, waar zij mensen kunnen arresteren en veroordelen. Amnesty International heeft talloze berichten ontvangen dat in gebieden onder controle van de andere partijen mensen
zijn aangevallen, lastig gevallen, geïntimideerd en zelfs met de dood bedreigd, kennelijk door leden van de IMIK. (...) De leiders van de IMIK zouden de beschuldigingen niet hebben tegengesproken. De invloed van de IMIK zou zijn
toegenomen sinds de Iraakse regering de controle over Noord-Irak heeft verloren."
In een rapport van Amnesty International USA staat vermeld:
"(...) widespread abuses committed bij the Kurdisch administration and political groups in the region, in particular the KDP, PUK and IMIK.
These abuses included the detention of suspected political opponents, among them possible prisoners of conscience; torture and ill-treatment of political and common law detinees; and executions after summary trials and unlawful and
deliberate killings."
In Reuters Business Briefing van 3 mei 1997 staat vermeld dat een staakt-het-vuren overeenkomst is gesloten tussen de PUK en de IMIK op 1 mei 1997:
"the agreement has allowed the PUK and the IMIK to expand their bases in the Sulaymaniyah region and to cooperate with each other fully in order to maintain security."
In Reuters Business Briefing van 18 januari 1998 is onder meer vermeld dat de IMIK en de PUK weer in gevecht waren met elkaar.
De namens eiser overgelegde informatie over de situatie in Noord-Irak duidt erop dat er niet zonder meer van uit kan worden gegaan dat de PUK in het door haar beheerste gebied daadwerkelijk bescherming kan en wil bieden aan een
IWCP-aanhanger als eiser. Anders dan verweerder kennelijk meent rechtvaardigt het enkele feit dat het in Noord-Irak relatief rustig lijkt te zijn en dat de centrale Iraakse overheid geen invloed heeft in dat gebied, niet zonder meer
de conclusie dat de PUK aan een ieder die van een vijandige politieke groepering heeft te duchten ook daadwerkelijk bescherming zal bieden. Voorts biedt de beschikbare informatie ook onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie
dat eiser zich, als lid van de IWCP, veilig zal kunnen vestigen in het door de KDP beheerste gebied.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zijn stelling dat eiser zich veilig kan vestigen in het door de PUK beheerste gebied niet uitsluitend kan onderbouwen met een verwijzing naar het meergenoemde ambtsbericht van de
Minister van Buitenlandse Zaken van
13 november 1998. Gelet op de door eiser overgelegde informatie, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om expliciet aan te geven waarom aan de door eiser overgelegde informatie voorbij zou kunnen
worden gegaan. Nu dit achterwege is gelaten, is de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb niet voldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte
op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was, nu eiser ook reeds in bezwaar stukken had overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zich niet veilig kan vestigen in Noord-Irak. Terecht
heeft eiser in beroep dan ook aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaar. Dit zal alsnog dienen te geschieden alvorens verweerder een nieuw besluit neemt.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal derhalve worden vernietigd. Voorts zal worden bepaald dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit
dient te nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de
daarbij behorende bijlage begroot op in totaal Fl. 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt Fl. 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op f. 1.420,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier;
gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad f. 50,--;
Aldus gedaan door mr. M.A.M. Vaessen als rechter in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Verdouw als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2000.
Afschriften verzonden: 16 maart 2000
TH