ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9779

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6338
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf voor alleenstaande minderjarige asielzoeker uit Nigeria

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres, een Nigeriaanse alleenstaande minderjarige asielzoeker, voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres verblijft sinds 27 mei 1996 in Nederland en heeft eerder aanvragen ingediend die zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 12 september 2000 is het onderzoek ter zitting gehouden. Eiseres heeft tijdens het gehoor haar situatie uiteengezet, waarbij ze aangaf dat ze in Nigeria was ontvoerd en mishandeld. Verweerder heeft echter betoogd dat eiseres geen aanspraak kan maken op vluchtelingenstatus, omdat haar verklaringen inconsistent zijn en zij geen geloofwaardige informatie heeft verstrekt over haar achtergrond en verblijfplaats in Nigeria.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoort tot de Ogoni-bevolkingsgroep en dat zij niet in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten staat. De rechtbank oordeelt dat de algehele situatie in Nigeria niet automatisch leidt tot vluchtelingenstatus en dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar vrees voor vervolging te onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf onder het ama-beleid, omdat zij onjuiste informatie heeft verstrekt over haar geboorteplaats.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vluchteling is. De uitspraak is gedaan op 26 september 2000 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Kok, griffier.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/6338 VRWET
inzake: A, wonende te Amsterdam, eiseres,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1982, bezit de Nigeriaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 27 mei 1996 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 27 mei 1996 heeft zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen
van humanitaire aard. Bij besluit van 17 februari 1998 heeft verweerder op deze aanvragen afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege kennelijke ongegrondheid. Eiseres heeft tegen het
besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van16 maart 1998, aangevuld bij schrijven van 24 april 1998. Bij besluit van 27 mei 1999 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 21 juni 1999, aangevuld bij schrijven van 24 augustus 1999, heeft mr. R.T.P.H. Jacobs, advocaat te Amsterdam, namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen
meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 17 november 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 augustus 2000 heeft verweerder geconcludeerd
tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2000.
Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.P. den Otter, juridisch medewerker bij het kantoor van de landsadvocaat te 's-Gravenhage. Tevens
waren E. Wolfkamp en N. Bouchtaoui van de Stichting de Opbouw ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft zij tijdens
het gehoor door de contactambtenaar - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres heeft gewoond in Nigeria in een dorp met de naam Beam, Bean of Bin en behoort tot de bevolkingsgroep der Izon. In 1994 is de vader van eiseres
vermoord. Eiseres is door gewapende mannen meegenomen naar een kamp waar eiseres twee jaar heeft gezeten. Eiseres is tijdens deze opsluiting twee maal verkracht. Eiseres werd op een gegeven moment door mannen meegenomen en
overgedragen aan een priester.
Deze priester nam haar mee naar Lagos. Daarvandaan is eiseres naar Nederland gereisd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen aanspraak kan maken op toelating als vluchteling, noch in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Uit het individueel ambtsbericht van 6 maart 1997 blijkt dat eiseres bij verschillende gelegenheden wisselende verklaringen heeft afgelegd over de nationaliteit en verblijfplaats van haar familie.
Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. Er bestaat geen dorp in Nigeria met de naam Beam, Bean of Bim. Voorts heeft eiseres tijdens het nader gehoor verklaard dat zij in het bezit was van een identiteitskaart
van de Bean Youth Mouvement Bean-Ogini. Deze organisatie is niet bekend in Nigeria. Ook stelt eiseres in beroep, anders dan tijdens het eerste en nader gehoor, tot de bevolkingsgroep der Ogoni te behoren, terwijl zij geen specifieke
informatie weet te verstrekken over Ogoni-land. De stelling dat eiseres tot de Ogoni bevolkingsgroep behoort, kan niet worden gevolgd.
4. Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. Dat de voornoemde jeugdbeweging niet bekend is, betekent niet dat deze niet bestaat. Ook bestrijdt eiseres overige vermeende tegenstrijdigheden. Eiseres beroept zich op het
zogenaamde traumatabeleid. Verweerder heeft ten onrechte geen medisch onderzoek gedaan naar trauma's alsmede psychische en medische problemen waarmee eiseres kampt, ondanks expliciet verzoek hiertoe. Voorts is eiseres als
alleenstaande minderjarige asielzoeker (hierna: ama) Nederland binnengekomen en behoeft als zodanig extra begeleiding en zorg. Verweerder heeft ten onrechte geen leeftijdsonderzoek uitgevoerd. Terugkeer naar het land van herkomst
betekent een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onjuist immers is de aanname van verweerder dat, doordat eiseres onjuiste informatie
omtrent haar adres in Nigeria zou hebben verstrekt, zij daarmee toerekenbaar een potentieel onderzoek naar adequate opvangmogelijkheden in Nigeria zou frustreren.
5. In het verweerschrift voert verweerder het volgende aan. Nu het relaas van eiseres ongeloofwaardig is, faalt het beroep op het traumatabeleid. Voorts had eiseres eerst in bezwaar met deze stelling naar voren moeten komen. Eiseres
heeft ter onderbouwing van haar
stelling geen enkel document overgelegd. Evenmin is aangetoond dat eiseres zich onder medische behandeling heeft gesteld. Overigens merkt verweerder op dat onduidelijk is in welk verband eiseres zich thans op haar psychische
problemen beroept.
Uit het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van ama¿s kan niet worden afgeleid dat verweerder gehouden is een vergunning tot verblijf te verlenen indien, door gebrek aan medewerking van de ama's, niet kan worden vastgesteld
of in het land van herkomst opvang aanwezig is.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 van de Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die
afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
7. Ingevolge artikel 11, vijfde lid van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid
het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de
Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc).
8. Vooropgesteld dient te worden dat de algehele situatie in Nigeria niet tot het oordeel leidt dat personen afkomstig uit dat land zonder meer als vluchteling dienen te worden aangemerkt. Eiseres zal derhalve aannemelijk moeten
maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in de zin van artikel 15 Vw rechtvaardigen.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoort tot de Ogoni-bevolkingsgroep, noch dat zij op enigerlei wijze in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten is komen te
staan. Eiseres heeft gesteld nooit politiek activiteiten te hebben ontplooid, heeft voorts niet gesteld dat haar ouders politiek actief waren, heeft niet kunnen aangeven wat de reden was van de moord op haar vader en moeder en heeft
ook niet aangegeven wat de achtergrond van haar detentie in het kamp was. Voor zover het relaas van eiseres derhalve geloofwaardig is, is dat relaas onvoldoende zwaarwegend om tot vluchtelingschap te kunnen leiden.
10. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vluchteling is. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat eiseres
bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 van het EVRM.
11. Verweerder voert een specifiek toelatingsbeleid ten aanzien van ama's waarvan is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor erkenning als vluchteling of voor een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen. Dit beleid
was ten tijde van de aanvraag neergelegd in TBV 1996/1, dat met ingang van 15 maart 1996 een vernieuwde tekst van hoofdstuk B7 onder 13 van de Vc bevat.
Op basis van dit beleid kan een minderjarige onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een vergunning tot verblijf onder de beperking "voor verblijf als ama, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vc".
12. Verweerder heeft niet de minderjarigheid van eiseres, die stelde bij binnenkomst 14 jaar oud te zijn, betwist. Verweerder stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van het ama-beleid
omdat eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt omtrent haar
adres in Nigeria, waarmee zij toerekenbaar een potentieel onderzoek naar adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst frustreert.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder in het onderhavige geval op deze grond heeft kunnen concluderen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor toelating op grond van het ama-beleid.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de door eiseres verstrekte informatie over haar geboorteplaats onjuist is.
In het individuele ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 maart 1997 is aangegeven dat "er geen dorp bestaat met de naam Beam, Bean of Bim in de Gokana Local Government". Dit betekent dat verweerder ook niet
kon nagaan of het door eiseres opgegeven adres, te weten [...] Road, overeenkomt met de werkelijkheid.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres buitengewoon summiere informatie heeft verstrekt over het dorp waar zij vandaan komt. De verklaring van eiseres komt er in essentie op neer dat zij uit Bean-village komt, de Bean-school
en de Bean-kerk bezocht en met haar moeder naar de Bean-markt ging. Enige informatie over herkenbare objecten in haar dorp of in de wijde omtrek van haar dorp, zoals grote steden, belangrijke gebouwen, bergen of rivieren heeft
eiseres niet kunnen geven.
Weliswaar heeft eiseres nog enkele dorpen genoemd in de omgeving van haar dorp, doch met uitzondering van het Ogoni-dorp Giokoo konden ook deze, zoals blijkt uit het individuele ambtsbericht van 6 maart 1997, niet worden getraceerd.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft nagelaten schriftelijk haar zienswijze op het individuele ambtsbericht aan verweerder toe te zenden en ook in het aanvullend gehoor van 26
januari 1998 geen nadere informatie ter betwisting van het individuele ambtsbericht heeft gegeven. Eiseres heeft noch in bezwaar, noch in beroep nadere informatie verstrekt over haar geboorteplaats en afkomst. De rechtbank is van
oordeel dat in deze omstandigheden, gevoegd bij de omstandigheid dat het relaas van eiseres de nodige vragen oproept die, ook ter zitting, door eiseres niet konden worden beantwoord, van verweerder geen verdergaand onderzoek naar de
opvangmogelijkheden in het land van herkomst kon worden gevergd. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat verweerder zich in deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiseres nader onderzoek naar de
opvangmogelijkheden in Nigeria heeft gefrustreerd, en dat eiseres dientengevolge niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf onder de beperking "voor verblijf als ama", bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de
Vc.
13. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vluchteling is. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat eiseres
bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 van het EVRM.
Bovendien is niet gebleken van overige klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan eiseres verblijf hier te lande zou moeten worden toegestaan.
14. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel
van behoorlijk bestuur.
15. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op
26 september 2000, door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Kok, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: RK
Coll:
Bp: -
D: B