ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9785

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/61519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling van Liberiaanse nationaliteit, die in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel verblijft. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 19 september 2000 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen de maatregel van bewaring. De vreemdeling was op 29 april 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, en het beroep tegen deze maatregel werd behandeld op 12 september 2000. De vreemdeling stelde dat er geen zicht meer was op zijn verwijdering, omdat de presentatie bij de Liberiaanse autoriteiten nog niet had plaatsgevonden. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, voerde aan dat de uitzettingen naar Liberia waren opgeschort vanwege bedreigingen aan het personeel van de Koninklijke Marechaussee in Monrovia, maar dat de presentatie naar verwachting eind september 2000 weer zou plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de bewaring op dat moment nog niet onrechtmatig was, maar dat als de presentatie niet vóór 1 oktober 2000 zou plaatsvinden, de voortduring van de bewaring niet meer gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter F. Salomon, in aanwezigheid van griffier L.W. Visser.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht
j° artikel 34a Vreemdelingenwet
reg.nr.: AWB 00/61519 VRWET
inzake: A, van (gestelde) Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 29 april 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) in bewaring gesteld. Verweerder heeft op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van
eiser verstrekt.
Eerdere beroepen van eiser waarbij om opheffing van de bewaring werd verzocht, zijn bij uitspraken van 24 mei 2000 en 7 juli 2000 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 4 september 2000 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd, alsmede toekenning van een schadevergoeding alsmede
veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 september 2000. Eiser is verschenen bij gemachtigde mr. H.M.L. Brands, advocaat te Alphen aan den Rijn. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H. van Galen, werkzaam
bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft - samengevat -aangevoerd dat er thans geen zicht meer bestaat op de verwijdering nu een presentatie van eiser bij de Liberiaanse autoriteiten nog immer niet heeft plaatsgevonden. Voortduring van de bewaring is op grond
van het vorenstaande dan ook niet rechtmatig.
Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Vanwege de omstandigheid dat in de maanden mei en juni van dit jaar personeel van de Koninklijke Marechaussee in Monrovia is bedreigd, zijn de uitzettingen naar Liberia en de presentaties
bij de Liberiaanse vertegenwoordiging te Brussel opgeschort. De Liberiaanse ambassadeur is momenteel in Monrovia om voornoemde problematiek te bespreken. Personeel van de Liberiaanse ambassade te Brussel heeft medegedeeld dat de
presentaties naar verwachting eind september 2000 weer zullen worden hervat. Op grond van het vorenstaande kan dan ook niet worden gesteld dat er geen zicht op de verwijdering van eiser bestaat. De bewaring dient dan ook niet worden
opgeheven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onderhavig beroep is niet het eerste beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortduring van die maatregel gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring thans ongeveer 4½ maand duurt. Met betrekking tot de vraag of er nog immer zicht op de verwijdering bestaat, overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens de vorige uitspraak van 7 juli 2000 is tijdens de behandeling van het vorige beroep door verweerder medegedeeld dat de presentatie van eiser bij de Liberiaanse autoriteiten waarschijnlijk medio augustus 2000 zou
plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat de presentatie tot op de datum van de behandeling van het onderhavige beroep (12 september 2000) niet heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens de behandeling van de onderhavige zaak
medegedeeld dat de presentatie van eiser naar verwachting eind september 2000 zal plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat voortduring van de onderhavige maatregel op dit moment nog niet onrechtmatig is, doch merkt daarbij wel
op dat, gelet op de omstandigheid dat uit hetgeen namens verweerder ter zitting is aangevoerd niet met zekerheid kan worden aangenomen dat de presentatie van eiser bij de
Liberiaanse autoriteiten daadwerkelijk eind september 2000 zal plaatsvinden, het belang van eiser bij de invrijheidstelling op 1 oktober 2000 zal prevaleren boven dat van verweerder bij de voortduring van de vrijheidsontnemende
maatregel indien op die datum nog geen presentatie heeft plaatsgevonden.
Uit het vorenstaande volgt dat de voortduring van de bewaring thans nog gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij
afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j Vw of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 19 september 2000, in tegenwoordigheid van L.W. Visser, griffier.
afschrift verzonden op:
Conc.: FS/LV
Coll:
Bp:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak, en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.