ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9822

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/61068
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Iraanse vreemdeling en zicht op uitzetting naar Iran

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 september 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een Iraanse vreemdeling. De eiser, van Iraanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) en had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie tot bewaring. De eiser weigerde vrijwillig naar Iran terug te keren, omdat de Iraanse autoriteiten geen laissez-passer afgeven zonder medewerking van de vreemdeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Iran bestaat, omdat er documenten aanwezig zijn die voldoende van de identiteit van de eiser blijken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het verhoor van de eiser en de lopende onderhandelingen tussen de Nederlandse en Iraanse autoriteiten over de afgifte van reisdocumenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ongewenst is verklaard en dat hij niet beschikt over een geldige titel tot verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de Staat zwaarder wegen dan die van de eiser, en dat de bewaring rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze gerechtvaardigd is. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de toekenning van schadevergoeding of de hoogte daarvan.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/61068 VRWET
inzake: A, van (gestelde) Iraanse nationaliteit, verblijvende in Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 25 augustus 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Op 25 augustus 2000 is schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 25 augustus 2000 heeft mr. S.M. Breukels, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning
van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
De behandeling van het beroep is aangevangen ter openbare zitting van 5 september 2000, en voortgezet op 7 september 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.J.C. Valkenaars, kantoorgenoot van mr. Breukels,
voornoemd. Verweerder heeft zich doen
vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M.C.G.G. van Hoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Als
tolk was ter zitting aanwezig mevrouw A.S. Datoobar.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De bewaring is onrechtmatig aangezien zicht op uitzetting ontbreekt. De gemachtigde van eiser heeft er op gewezen dat de Iraanse autoriteiten slechts een laissez-passer afgeven indien de vreemdeling vrijwillig naar Iran wil
terugkeren. Eiser wenst echter niet meer terug te gaan naar Iran.
Eiser verzoekt de bewaring op te heffen zodat hij naar Duitsland kan reizen. De vader van eiser, die in Duitsland verblijft, regelt immers thans aldaar, al dan niet langs legale weg, documenten voor eiser om vanuit Duitsland naar
Canada te reizen. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij van de Iraanse autoriteiten geen paspoort krijgt, maar dat hij wel een laissez-passer kan verkrijgen om terug te keren naar Iran. Tot slot heeft eiser er op gewezen dat
hij enige tijd geleden met de heer Nanninga van de Vreemdelingendienst te Hoogeveen de afspraak heeft gemaakt dat hij de gelegenheid zou krijgen om binnen zes uur Nederland vrijwillig te verlaten.
Zij spraken af dat eiser de heer Nanninga alstoen telefonisch vanuit Duitsland zou berichten om zijn vertrek te bevestigen. Eiser geeft desgevraagd toe dat hij op eigen risico vanuit Duitsland is teruggekeerd naar Nederland.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De Iraanse autoriteiten geven bij het ontbreken van medewerking van de vreemdeling in beginsel inderdaad geen laissez-passer af, echter gedwongen uitzetting naar Iran is desondanks mogelijk indien er documenten van de vreemdeling
aanwezig zijn waaruit voldoende van diens identiteit blijkt.
Gelet hierop en het op 8 september 2000 te houden verhoor van eiser omtrent zijn identiteit en nationaliteit, is er wel degelijk zicht op uitzetting.
Voorts benadrukt verweerder dat eiser ongewenst is verklaard en het belang van verweerder zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing ervan.
Daarnaast benadrukt verweerder dat de sinds begin dit jaar lopende onderhandelingen tussen de Nederlandse en Iraanse autoriteiten uitzicht bieden op een verdere verruiming van het beleid met betrekking tot de afgifte van
reisdocumenten.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op juiste gronden in bewaring is gesteld. Eiser beschikt immers niet over een geldige titel tot verblijf, zijn identiteit en nationaliteit staan niet vast, hij beschikt niet over een vaste woon-
of verblijfplaats hier te lande noch over voldoende middelen van bestaan en zijn uitzetting is gelast.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerders standpunt dat aannemelijk is dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, niet ongegrond is. Daarbij heeft de rechtbank met name rekening gehouden met het
feit dat eiser ondanks zijn ongewenst verklaring, toch weer naar Nederland is teruggekeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Daartoe is niet slechts van belang hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, maar ook dat eiser zelf te kennen heeft gegeven dat
hij in het bezit van een laissez-passer kan worden gesteld.
Reeds gelet op het feit dat eiser ongewenst is verklaard is de rechtbank voorts, anders dan eiser, van oordeel dat er geen aanleiding is hem in de gelegenheid te stellen vrijwillig naar Duitsland te vertrekken.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om de bewaring op te heffen.
De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten.
Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j Vw of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 21 september 2000, in tegenwoordigheid van mr. E. Reijnders, griffier.
Afschrift verzonden op: 28 september 2000
Conc.: ER
Coll:
Bp:-
D:C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.