ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9829

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/69232
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W.H.B. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige vrijheidsontneming van een vreemdeling, die op 6 november 2000 in bewaring is gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling, die in het bezit was van een geldig vervoerbewijs, werd op 16 november 2000 gehoord door de rechtbank. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vreemdeling het verhoogde tarief voor het vervoerbewijs had voldaan, wat de noodzaak om naar zijn identiteit te vragen deed vervallen. Desondanks hield de politieagent de vreemdeling staande, wat door de rechtbank als onrechtmatig werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 6 november 2000 onrechtmatig was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van f. 1850,00 voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op f. 1420,-. De uitspraak werd gedaan door de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, en er staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/69232 VRWET
Inzake : A, verblijfplaats onbekend hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M. Bouman, advocaat te Barendrecht
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A.P. Stipdonk, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1977 en de Kameroense nationaliteit te hebben.
Op 6 november 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Op 7 november 2000 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld en daarbij tevens verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
16 november 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig dr. C. Nijland, tolk in de Engelse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is te achten.
2. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de staandehouding op onrechtmatige wijze is toegepast. Het vragen naar een identiteitsbewijs is bedoeld ter vaststelling van de personalia van de betrokkene en blijft beperkt tot gevallen
waarin de desbetreffende reiziger, die niet in het bezit is van een geldig vervoerbewijs, niet kan of wil betalen. In dit geval had de vreemdeling het verhoogd tarief reeds aan de controlerend ambtenaar van de RET betaald; er
bestond derhalve geen aanleiding om te vragen naar zijn identiteitspapieren. De gemachtigde van de vreemdeling verzoekt derhalve om opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding ter grootte van f. 1850,00.
3. Namens verweerder is aangevoerd dat op het perron, waar de vreemdeling zich bevond, duidelijk staat vermeld dat men in het bezit moet zijn van een geldig vervoerbewijs. Nadat de controleurs assistentie hebben gevraagd van
politieagenten, wellicht omdat zij zich ge‹ntimideerd voelden na de discussie die zij voerden met de veel ophef makende metgezel van de vreemdeling, hebben de agenten in het kader van de politietaken de vreemdeling verzocht zich te
legitimeren.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van staandehouding op onrechtmatige wijze is toegepast. Nadat het de vreemdeling duidelijk was geworden dat men op het perron in het bezit moet zijn van een geldig vervoerbewijs, heeft
de vreemdeling vervolgens zelf aangeboden het verhoogd tarief te voldoen. Dit verhoogd tarief is vervolgens om 22.20 uur voldaan. Het door de gemachtigde van de vreemdeling ter zitting overgelegde betalingsbewijs ad f. 64,50
bevestigt de voornoemde gang van zaken. Naar het oordeel van de rechtbank is het belang om te vragen naar de identiteit van de vreemdeling hiermee komen te vervallen. Desondanks heeft de politieagent, om 22.30 uur, aanleiding gezien
de vreemdeling staande te houden. De hieruit volgende rechtshandelingen zijn derhalve onrechtmatig te achten.
5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 6 november 2000 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van 16
november 2000.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 7 x f. 200,00 en 3 x f. 150,00 = f. 1850,00.
6. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet
van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f. 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f. 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van
de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f. 1850,00 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f. 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te
's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger
beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. J.W.H.B. Sentrop en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: