8. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers ten tijde van de bestreden beslissingen aangemerkt konden worden als vluchtelingen in de zin van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van
vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw.
Tussen het indienen van bezwaar door eisers en de bestreden besluiten is een zeer lange tijd, ruim twintig maanden, verstreken. In die periode hebben zich grote veranderingen in Kosovo voorgedaan.
In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 augustus 1999, bij brief van de Staatssecretaris van Justitie van 1 oktober 1999 aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kenmerk 783972/99/DVB) over de
situatie (van etnische Albanezen) in Kosovo staan achtereenvolgens de ontwikkelingen van december 1998 tot en met mei 1999, de ontwikkelingen vanaf begin juni 1999, de schendingen van de mensenrechten en in het hoofdstuk
vluchtelingen onder meer de opvang in de direct omliggende landen, het UNHCR-beleid en het beleid in de ons omringende landen beschreven.
Hoewel Kosovo nog steeds deel uitmaakt van de Federatieve Republiek Joegoslavië, is -blijkens dit ambtsbericht - door ingrijpen van een aantal NATO-landen een einde gekomen aan het daar heersende regime van Milosevic en de
overheersing door Servische troepen. Het Joegoslavische leger en de Servische veiligheidstroepen hebben zich uit Kosovo teruggetrokken. Volgens het ambtsbericht wordt door een internationale troepenmacht, genaamd Kosovo Force
(hierna: KFOR), de rust in het gebied gehandhaafd. Daarmee is tevens een einde gekomen aan de discriminatie van Kosovo-Albanezen en behoeven zij niet meer te vrezen voor geweld door de Servische staat. Op 10 juni 1999 heeft de
Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 1244 aanvaard. Deze resolutie voorziet in de oprichting van een interim civiel bestuur in Kosovo, de United Nations Interim Administration Mission in Kosovo (UNMIK) Met de
wederopbouw van het land, zowel voor wat betreft de infrastructuur als voor wat betreft het binnenlands bestuur, politie en rechtspraak is een aanvang gemaakt.
Bij brief van 16 juli 1999 van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kenmerk 777812/99DVB) is door genoemde staatssecretaris aangegeven, dat het vvtv-beleid voor etnische Albanezen met ingang van
die datum werd beëindigd.
In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2000, zijn vervolgens de ontwikkelingen in Kosovo in de periode van half augustus 1999 tot begin februari 2000 geschetst.
Daarin is aangegeven, dat de algemene humanitaire en economische situatie sinds de ontplooiing van KFOR en UNMIK in Kosovo langzaam maar gestaag is verbeterd. Grote groepen vluchtelingen zijn inmiddels teruggekeerd naar hun, al dan
niet beschadigde, huizen en zijn begonnen met wederopbouwwerkzaamheden.
In genoemd ambtsbericht is opgemerkt, dat op 1 oktober 1999 de UNHCR aanbevelingen heeft gedaan ten aanzien van de terugkeer van Kosovo Albanezen naar Kosovo in opvanglanden. Kosovo Albanezen die tijdelijke bescherming hebben
genoten en geen dwingende redenen hebben, vanuit beschermings- of ander humanitair oogpunt, om in de landen van opvang te blijven, kunnen volgens de UNHCR worden teruggestuurd.
Daarnaast stelt de UNHCR dat zich uitzonderlijke gevallen kunnen voordoen van Kosovo Albanezen die wel een gegronde vrees voor vervolging hebben. Niet limitatief wordt daarbij gedacht aan personen die behoren tot de volgende
groepen:
- families van gemengde etnische afkomst;
- mannen in de dienstplichtige leeftijd, in het bijzonder afkomstig uit rurale gebieden, die
geweigerd hebben deel te nemen aan de militaire activiteiten van het UCK;
- diegenen beschuldigd van collaboratie met de Servische of Joegoslavische troepen.
Uit dit ambtsbericht blijkt tevens, dat bijna alle ons omringende West-Europese landen hun beleid ten aanzien van etnische Albanezen uit Kosovo hebben gewijzigd, in zoverre dat niet langer tijdelijke bescherming wordt verleend aan
deze groep. Wel hebben bijna al deze landen aangekondigd niet voor de lente van 2000 over te gaan tot gedwongen terugkeer van Kosovo Albanezen.
Voor wat betreft de situatie in Mitrovica geeft het ambtsbericht van 1 maart 2000 aan dat in de stad er een noord-zuid scheidslijn wordt gevormd door de rivier de Ibar. Het noordelijk deel van de stad en de daarbij gelegen gemeenten
wordt gedomineerd door de Kosovo Serviërs, het zuiden door Kosovo Albanezen. Laatstgenoemde bevolkingsgroep is vrijwel geheel weggetrokken uit het noordelijk deel, terwijl in het zuidelijk deel, onder KFOR bescherming, nog slechts
enkele tientallen Kosovo Serviërs verblijven, met name ouderen.