ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0368
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- H.C. Greeuw
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring beroep tegen afwijzing asielaanvraag en vrijheidsontneming
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 december 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag. Verzoeker, een Iraakse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de beschikking van de Staatssecretaris te laat was uitgereikt, namelijk om 17:46 uur, terwijl deze uiterlijk om 17:30 uur had moeten worden verstrekt. Dit leidde tot een gegrondverklaring van het beroep van verzoeker, omdat de overschrijding van de termijn niet voor rekening van de rechtshulp kon komen. De rechtbank stelde vast dat verzoeker door een bezoek aan de medische dienst, dat zonder overleg met de rechtshulp was geregeld, in tijdnood was geraakt. Hierdoor was de rechtshulpverlener niet in staat om tijdig een rechtsmiddel aan te geven.
De rechtbank oordeelde verder dat de AC-procedure, die een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur beoogt, niet correct was nageleefd. De president van de rechtbank benadrukte dat de beschikking uiterlijk één uur voor het einde van de termijn moest worden uitgereikt, zodat de rechtshulpverlener de gelegenheid had om te reageren. De rechtbank vernietigde de bestreden beschikking van 18 november 2000 en droeg de Staatssecretaris op om een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van verzoeker. Tevens werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast werd het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaard, omdat de maatregel onrechtmatig was vanaf 18 november 2000. Verzoeker kreeg een schadevergoeding toegewezen voor de dagen die hij in detentie had doorgebracht. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door de fungerend president, mr. H.C. Greeuw, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.M. Meesters.