ECLI:NL:RBSGR:2000:AB0371
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.E. Heijning-Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Hazara-vluchteling uit Afghanistan
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 december 2000 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Afghaanse eiser, geboren in 1971, die sinds 17 juli 1998 in Nederland verblijft. De eiser had aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, omdat de vluchteling niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk risico liep op vervolging. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat eiser tot de Hazara-bevolkingsgroep behoort, niet voldoende is om hem als vluchteling te kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor grootschalige vervolging van de Hazara's in Afghanistan en dat eiser niet had aangetoond dat hij persoonlijk in gevaar was.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn ervaringen met de Taliban en zijn ontsnapping uit detentie, niet overtuigend geacht. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij een belangrijk doelwit was voor de Taliban en dat zijn ontsnapping niet geloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet in strijd met de wet had gehandeld door de aanvragen van eiser af te wijzen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op vluchtelingenstatus of een vergunning tot verblijf in Nederland. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht en de Vreemdelingenwet.