ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1786

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64002
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.F. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na controle op Schengen-vlucht

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling die op 26 september 2000 is aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. De vreemdeling arriveerde met een intra-Schengenvlucht uit Malaga, Spanje, en werd staande gehouden door grensbewakingsambtenaren. De rechtbank oordeelt dat de controle die heeft plaatsgevonden niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving, met name artikel 19 van de Vreemdelingenwet (Vw) en de Schengen-uitvoeringsovereenkomst (SUO). De rechtbank stelt vast dat de controle niet alle passagiers van het vliegtuig omvatte, wat in strijd is met de vereisten voor een controle na grensoverschrijding. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en beveelt de opheffing van deze maatregel met ingang van 1 november 2000. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op ƒ 1.420,--. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.F. Donders en openbaar uitgesproken op 1 november 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/64002 VRWET J
inzake: A, geboren op [...] 1982, van Algerijnse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 12 oktober 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. A.P. Stipdonk.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 26 september 2000 is de vreemdeling aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op dezelfde dag is hij heengezonden, overgedragen aan de vreemdelingendienst en staande gehouden ingevolge artikel 19, eerste
lid, Vw.
Bij bevel tot bewaring van 27 september 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds zijn uitzetting gelast.
Bij beroepschrift van 28 september 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 29 september 2000, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van
schadevergoeding. Na afloop van de zitting op 12 oktober 2000 heeft verweerder gelegenheid gekregen om nadere stukken in te brengen met betrekking tot de feitelijke toedracht rond de staandehouding van de vreemdeling en de
gemachtigde van de vreemdeling heeft gelegenheid gekregen daar op te reageren. Na ontvangst van de commentaren over en weer heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en met toestemming van partijen zonder een nadere zitting
uitspraak gedaan.
2. Overwegingen
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de maatregel ex artikel 26 Vw als onrechtmatig dient te worden opgeheven. Daartoe is aangevoerd dat de vreemdeling is gearriveerd uit Malaga, Spanje, met een zogenoemde "intra-Schengenvlucht"
op de "Schengen-enclave" op de G-pier te Schiphol. Zijn detentie is voortgevloeid uit een personencontrole, na zijn aankomst aan de grens, die ten onrechte heeft plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken van het dossier, het verhandelde ter zitting en de na afloop van de zitting door verweerder overgelegde stukken is gebleken dat de vreemdeling op 26 september 2000 is gearriveerd met een vlucht van Martinair uit
Malaga, Spanje. Dit betreft verkeer binnen het zogenoemde Schengengebied, zodat de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen (SUO) van toepassing is.
In artikel 2, eerste lid, SUO is bepaald dat de binnengrenzen op iedere plaats, zonder dat personencontrole wordt uitgeoefend, mogen worden overschreden. Ingevolge het derde lid van dit artikel, voorzover hier van belang, doet de
afschaffing van de personencontroles aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van politiebevoegdheden door de ingevolge de nationale wetgeving daartoe bevoegde autoriteiten binnen haar gehele grondgebied, noch aan
krachtens de wetgeving van het betreffende Schengenland geldende verplichtingen houder te zijn van titels en documenten of om deze bij zich te hebben en te tonen.
In artikel 19, eerste lid, Vw is, voorzover hier van belang, bepaald dat ambtenaren belast met de grensbewaking, bevoegd zijn ter bestrijding van illegaal verblijf, zodra dit mogelijk is na grensoverschrijding, personen staande te
houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Toepassing van deze bepaling houdt geen grenscontrole in, maar schept een beperkte legitimatieplicht na grensoverschrijding. Er wordt niet
gecontroleerd of voldaan is aan de voorwaarden voor grensoverschrijding, bij gebreke waarvan de vreemdeling aan de grens wordt opgehouden geweigerd en teruggestuurd, maar of iemand legaal in Nederland verblijft. Bij gebleken
illegaal verblijf wordt de vreemdeling ook niet teruggestuurd, doch wordt uitzetting beoogd naar een land waar zijn toelating is gewaarborgd. Met name gelet op artikel 2, derde lid SUO, lijdt het geen twijfel dat artikel 19, eerste
lid, Vw, niet in strijd is met de SUO.
De Grensbewakingscirculaire 1995 (Gc) is een instructie aan de grensbewakingsambtenaren over de toepassing van de vreemdelingenwetgeving en daarmee samenhangende internationale regelingen, waaronder in het bijzonder SUO (A1/1 juncto
A1/3.2.1).
In A4/3.2.2 van de Grensbewakingscirculaire 1995 (Gc) wordt onder punt 1 bepaald dat op vluchten van en naar het grondgebied van de Schengenlanden, waarbij geen tussenlanding wordt gemaakt op het grondgebied van een derde land
(intra-vluchten), passagiers niet aan controle worden onderworpen.
Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 26 september 2000 blijkt dat de vreemdeling zich heeft gelegitimeerd met een kennelijk vals nagemaakte identiteitskaart van Frankrijk, waarop hij is staandegehouden, en vervolgens bij
de Afdeling Falsificaten van de Koninklijke Marechaussee is aangehouden, wegens verdenking van overtreding van artikel 231 Sr. Ter zitting heeft de vreemdeling desgevraagd verklaard dat hem gevraagd is naar zijn paspoort bij het
verlaten van het vliegtuig direct bij de deur. Uit de stukken die verweerder na afloop van de zitting heeft overgelegd valt af te leiden dat intra-Schengen vluchten van Martinair op Schiphol worden afgehandeld op de op de G-pier
bestaande Schengen-enclave. Verweerder heeft geen nadere specifieke informatie over de onderhavige controle van de vreemdeling overgelegd.
Een controle ter bestrijding van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw, dient plaats te vinden zodra dit mogelijk is na grensoverschrijding. Op basis van het bepaalde in A5/4.1.2 Vc (zie ondermeer ook rechtbank
Den Haag, nevenzittingsplaats Haarlem AWB 99/4024 d.d. 16 juni 1999) dient een dergelijke controle in beginsel alle grensgangers uit het betreffende vliegtuig te omvatten. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan een
steeksproefgewijze controle plaatsvinden.
Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat de controle zich uitstrekte tot alle passagiers van het betreffende vliegtuig, danwel dat zich omstandigheden voordeden op basis waarvan een steeksproefgewijze controle
kon plaatsvinden.
Onder deze omstandigheden is- gelet op hetgeen hiervoor is overwogen- naar het oordeel van de rechtbank voormelde controle niet aan te merken als een controle achter de binnengrenzen op naleving van verplichtingen krachtens
nationale wetgeving (met name artikel 41 Vreemdelingenbesluit). De onderhavige controle was derhalve in strijd met artikel 2, derde lid, SUO.
Het beroep is derhalve gegrond.
Gelet op het voorgaande is de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig, de bewaring zal worden opgeheven met ingang van 1 november 2000.
Omtrent het verzoek om schadevergoeding zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een
toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 26 Vw met ingang van 1 november 2000;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.F. Donders, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2000, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier.
afschrift verzonden op: 10 november 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.