ECLI:NL:RBSGR:2001:AA9425

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 00/1503
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • D. Allewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over vorderingen tot levensonderhoud en schadevergoeding van een asielzoeker

In deze zaak, die op 5 januari 2001 door de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, vorderde eiser, een asielzoeker zonder bekende woon- of verblijfplaats, een voorschot op de kosten van levensonderhoud en schadevergoeding van de Staat der Nederlanden. Eiser was op 30 september 2000 Nederland binnengekomen en had een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke aanvraag niet was ingewilligd. De rechtbank had eerder, op 16 oktober 2000, het beroep van eiser tegen de negatieve beslissing ongegrond verklaard en zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser was vervolgens op 9 november 2000 door de Koninklijke Marechaussee uit Nederland verwijderd naar Nigeria, maar werd daar niet geaccepteerd. Na een mislukte poging om hem naar Ivoorkust te verwijderen, werd hij teruggebracht naar Amsterdam.

Eiser vorderde in kort geding een voorschot van f. 2.000,-- voor levensonderhoud en f. 10.000,-- als voorschot op schadevergoeding. Hij voerde aan dat hij tijdens zijn verwijdering uit Nederland onrechtmatig was behandeld door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, wat had geleid tot materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot levensonderhoud niet toewijsbaar was, omdat eiser zich daarvoor tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers moest wenden. De burgerlijke rechter had in dit geval geen rechtsmacht.

Wat betreft de vordering tot schadevergoeding, oordeelde de rechtbank dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er onrechtmatig was gehandeld door de gedaagde. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de gedaagde over de herkomst van eiser rechtens juist was en dat de omstandigheden van de uitzetting niet leidden tot een onverwijlde voorziening. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op f. 1.950,-- werden begroot, inclusief griffierecht.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 5 januari 2001,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 00/1503 van:
[eiser],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
eiser,
procureur mr. S.I. Kouwenhoven,
advocaat mr. A.M. Leenders te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
van wie de zetel is gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.W. van Leeuwen.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 december 2000 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Eiser is op 30 september 2000 Nederland binnengekomen en heeft op Schiphol een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Deze aanvraag is niet ingewilligd. Bij uitspraak van 16 oktober 2000 heeft de fungerend president van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep van eiser tegen die negatieve beslissing ongegrond verklaard en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij dezelfde uitspraak heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en zijn verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
Op of omstreeks 9 november 2000 is eiser door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee uit Nederland verwijderd naar Nigeria; Eiser werd aldaar niet geaccepteerd. Vervolgens is getracht eiser te verwijderen naar Abidjan, Ivoorkust, alwaar eiser evenmin werd geaccepteerd. Daarna is eiser naar Amsterdam teruggebracht.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- gedaagde te veroordelen tot betaling van :
I een voorschot op de kosten van levensonderhoud ter hoogte van
f. 2.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II een voorschot op schadevergoeding ter hoogte van
f. 10.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
- Bij zijn verwijdering uit Nederland is hij gekneveld; gedurende de hele vliegreis naar Nigeria, de aansluitende reis naar de Ivoorkust en de terugreis naar Amsterdam heeft hij in een zeer ongelukkige pijnlijke en mensonterende houding in zijn vliegtuigstoel vastgebonden gezeten. Zowel op het vliegveld in Kano ( Nigeria) als op dat van Abidjan (Ivoorkust) is eiser geschopt en geslagen door de hem begeleidende ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee.
Bij aankomst in Amsterdam is eiser behandeld aan zijn verwondingen; hij heeft onder meer een ernstige verwonding aan zijn nek.
Het optreden van de ambtenaren van gedaagde jegens eiser was onrechtmatig en eiser heeft als gevolg van dit optreden materiële en immateriële schade geleden.
- Eiser heeft in zijn asielprocedure steeds aangevoerd dat hij afkomstig is uit Siërra Leone; gedaagde is evenwel ten onrechte van mening dat eiser uit Nigeria afkomstig is.
- Hoewel eiser technisch onuitzetbaar is verklaard weigert gedaagde hem opvang te bieden.
- Als gevolg van zijn verwondingen is eiser niet in staat voor zichzelf te zorgen.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In de onderhavige zaak gaat het om twee geldvorderingen.
De vordering sub I betreft een voorschot op kosten van levensonderhoud.
Gedaagde beschouwt de vordering terzake van levensonderhoud in de omstandigheden van eiser als een vordering tot opvang. Op grond van het gestelde in artikel 3 van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers dient eiser zich terzake van opvang te wenden tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
De burgerlijke rechter heeft in beginsel geen rechtsmacht in geschillen waarvoor de wet een administratieve rechter heeft aangewezen.
De vordering sub I zal dan ook worden afgewezen. Voorzover de vordering niet heeft te gelden als een vordering voor levensonderhoud maar als een gespecificeerde vordering tot schadevergoeding geldt hetgeen hierna terzake voor de vordering sub II wordt overwogen.
3.2. De vordering sub II betreft een voorschot op schadevergoeding. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding in de regel is vereist dat het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is en er sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is geboden; tenslotte dient bij de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico onder ogen te worden gezien.
In casu is aan geen van de voornoemde voorwaarden voldaan.
3.3. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. In de eerste plaats heeft gedaagde, na onderzoek, een beslissing genomen over de vraag uit welk land eiser afkomstig is en is het beroep van eiser tegen die beslissing ongegrond verklaard. Derhalve dient in kort geding te worden uitgegaan van een rechtens juiste beslissing.
Dat jegens eiser bij zijn uitgeleiding door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee geweld is toegepast moge juist zijn doch daartegenover staan de verklaringen van de betrokken ambtenaren in de zogenaamde incidentnotitie d.d. 21 november 2000, waaruit blijkt dat eiser zich bij zijn uitzetting recalcitrant heeft gedragen. Dat jegens eiser de nodige maatregelen zijn getroffen om de orde te handhaven en de teruggeleiding mogelijk te maken en dat deze maatregelen niet altijd even zachtzinnig van aard zijn geweest komt in die omstandigheden niet onbegrijpelijk voor.
3.4. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die een onverwijlde voorziening noodzakelijk maken.
De omstandigheid dat eiser thans niet over enig bedrag beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien kan niet leiden tot toewijzing van een vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Zoals reeds onder rechtsoverweging 3.1. is overwogen staat eiser daartoe een andere weg open.
3.5. Tenslotte is er in casu sprake van een groot restitutierisico, nu gezien de huidige status van gedaagde niet verwacht kan worden dat hij spoedig over de nodige gelden zal beschikken.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook de vordering sub II moet worden afgewezen.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De President:
Wijst de beide vorderingen af.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 1.950,--, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Allewijn en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
md