ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0081
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- D.M. Grot
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf wegens humanitaire redenen
In deze zaak hebben eisers, A en B, onderdanen van de Democratische Republiek Congo, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. Eerder had de rechtbank hun asielverzoek ongegrond verklaard, waarbij de geloofwaardigheid van hun relaas ernstig was aangetast door een individueel ambtsbericht. De rechtbank heeft in deze procedure opnieuw de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld, waarbij eisers stelden dat de verlening van een vtv medisch een erkenning inhield van hun recht op verblijf. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, betwistte echter de geloofwaardigheid van de traumatische ervaringen van eisers en concludeerde dat het asielrelaas ongeloofwaardig was.
De rechtbank heeft de onderliggende stukken van het ambtsbericht opnieuw ingezien en geconcludeerd dat het asielrelaas van eisers als apert leugenachtig moet worden bestempeld. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens die door eisers waren overgelegd, niet voldoende waren om aan te tonen dat hun psychische klachten het gevolg waren van de gestelde traumatische ervaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde vergunning tot verblijf, en dat er geen andere klemmende redenen van humanitaire aard waren die een vergunning tot verblijf rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen kostenveroordeling nodig was.