ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0328
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- G. Blomsma
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening door Koerdische dienstweigeraar in het kader van asielaanvraag
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, op 24 januari 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Koerdische dienstweigeraar, A, die een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker, geboren in 1981 en van Turkse nationaliteit, had eerder een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan, welke was afgewezen. De president oordeelde dat er geen sprake was van een gewijzigde situatie in Turkije die de aanvraag zou rechtvaardigen. De president baseerde zijn oordeel op ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit bleek dat de kans dat een Koerdische dienstplichtige tegen zijn eigen volk zou worden ingezet, uiterst gering was. De oproep voor een medische keuring werd niet gelijkgesteld aan een oproep voor militaire dienst.
De president overwoog dat de verzoeker niet kon worden beschouwd als dienstweigeraar die als vluchteling moest worden toegelaten. De president concludeerde dat verzoeker geen gegronde reden had om te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. De president merkte op dat de politieke en mensenrechtensituatie in Turkije niet zodanig was dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling moesten worden aangemerkt. De president wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het bezwaar ongegrond, met de conclusie dat verzoeker geen redelijke kans had op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de president de relevante artikelen aanhaalde en de procedure rondom de asielaanvraag en de afwijzing daarvan uiteenzette. De president benadrukte dat verzoeker niet kon aantonen dat hij aan de voorwaarden voor vluchtelingenstatus voldeed, en dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die een vergunning tot verblijf rechtvaardigden. De president besloot dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierechten of kosten.