ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0650
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Y.A.A.G. de Vries
- Rechtspraak.nl
Duurzaamheidsvereiste bij aanvraag vergunning tot verblijf voor vreemdeling met Nederlandse partner
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Egyptische vreemdeling, voor een vergunning tot verblijf (VTV) bij zijn Nederlandse partner. Eiser heeft op 7 december 1999 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 31 maart 1999 afgewezen door de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, waarin hij verzocht om vernietiging van het afwijzende besluit en toekenning van de VTV.
De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 17 november 2000 is het onderzoek ter zitting gehouden. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds juli 1990 in Nederland verblijft en dat hij in aanmerking komt voor een VTV bij zijn partner, mits aan het duurzaamheidsvereiste wordt voldaan. Dit vereiste houdt in dat de middelen van bestaan duurzaam en zelfstandig moeten zijn, en voor een periode van ten minste een jaar beschikbaar moeten zijn.
De rechtbank oordeelt dat de eerdere interpretatie van het duurzaamheidsvereiste niet correct was. De rechtbank stelt dat de middelen van bestaan op het moment van de aanvraag beschikbaar moeten zijn voor de duur van nog ten minste een jaar. Dit betekent dat de aanvraag om toelating uiterlijk op de eerste dag van het jaarcontract moet worden gedaan. De rechtbank concludeert dat de mededeling van de werkgever, dat het dienstverband per 1 november 1999 omgezet zou worden in een contract voor onbepaalde tijd, niet als een onzekere toekomstige gebeurtenis kan worden beschouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en beveelt de verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, die zijn begroot op f 1420,--. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 januari 2001.