ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0688

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/73861
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding na zesmaandentermijn in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van eiser, een vreemdeling van Indiase nationaliteit. Eiser was op 4 juni 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, met een last tot uitzetting. Na het verstrijken van de zesmaandentermijn op 5 december 2000, heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen gronden waren voor voortduring van de bewaring. De rechtbank oordeelde dat het belang van eiser bij invrijheidstelling zwaarder woog dan het belang van de verweerder om eiser in bewaring te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig de belangen opnieuw had afgewogen en dat de bewaring onrechtmatig was vanaf de datum waarop de zes maanden waren verstreken.

Eiser had eerder beroep ingesteld tegen de bewaring, maar dit was ongegrond verklaard. De rechtbank heeft nu geoordeeld dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van ƒ 1.950,- voor de dertien dagen dat eiser in bewaring was na de zesmaandentermijn. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op ƒ 1.420,-. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a van de Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/73861 VRWET
inzake : A, van (gestelde) Indiase nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 4 juni 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Eerdere beroepen van eiser, waarbij opheffing van de bewaring werd gevorderd, zijn bij uitspraken van 28 juni 2000 en 24 oktober 2000 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 7 december 2000 heeft mr. K. van Koutrik, advocaat te Amsterdam, namens eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede
toekenning van schadevergoeding.
Op 18 december 2000 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 19 december 2000. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. Van Koutrik, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde M.A.M. Janssen, werkzaam bij de
Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. In dit onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft
kunnen behandelen. Eiser heeft recht op schadevergoeding met ingang van een eerder tijdstip want in het licht bezien van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer vreemdelingenzaken (REK) van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119) zou de
bewaring al op 5 december 2000 opgeheven moeten zijn. Verweerder heeft nagelaten om na het verstrijken van de zesmaandentermijn ambtshalve te toetsen of voortduring van de bewaring gerechtvaardigd was. Vanaf 5 december 2000 was er
geen zicht meer op uitzetting.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De enkele overschrijding van de zesmaandentermijn maakt de bewaring nog niet onrechtmatig. Het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser dat bij de
Indiase autoriteiten op 28 juni 2000 gestart is, loopt nog. Daarnaast heeft het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser, dat gaande was in België, niets opgeleverd. Verweerder meent hiermee voldoende voortvarendheid
te hebben betracht in het onderzoek. Tevens bestaat nog steeds een reëel perspectief om eiser uit te zetten. Op het moment dat een beroepschrift wordt ingediend, worden alle belangen opnieuw afgewogen en in dit geval heeft het
belang van eiser bij invrijheidstelling de doorslag gegeven. Verweerder heeft zich bereid verklaard proceskosten, tot een bedrag van maximaal f 710,- te vergoeden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen, en zo ja, voor welke periode.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van het volgende. In de jurisprudentie wordt in het algemeen aangenomen dat na zes maanden bewaring het belang van eiser bij opheffing van de bewaring over het algemeen
zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om eiser ter fine van uitzetting nog langer in bewaring te houden. Dit is slechts anders, indien het belang van verweerder aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval
is. Blijkens de uitspraak van de REK van 21 augustus 1997 is hiervan onder andere sprake indien eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert of indien er sprake is van (zware) criminele antecedenten.
De rechtbank stelt vast dat er in het onderhavige geval geen sprake is van frustratie van het onderzoek of van criminele antecedenten. Ook is gesteld noch gebleken dat er sprake is van andere omstandigheden op grond waarvan het
belang van verweerder bij voortduring van de bewaring na ommekomst van de zesmaandentermijn nog steeds zwaarder zou moeten wegen dan het belang van eiser bij invrijheidstelling. Daarnaast ligt het op de weg van de verweerder om na
het verstrijken van de zesmaandentermijn binnen een redelijke termijn de belangen opnieuw af te wegen, en daarmee niet te wachten tot beroep is ingesteld. Nu verweerder in dit geval de betreffende afweging pas heeft gemaakt na het
instellen van het beroep moet ervan uit worden gegaan dat de bewaring onrechtmatig is te achten vanaf de datum waarop deze zes maanden had geduurd, te weten vanaf 5 december 2000. Het beroep is derhalve gegrond.
Nu de bewaring onrechtmatig wordt geoordeeld heeft eiser in beginsel aanspraak op schadevergoeding, behoudens gronden van billijkheid die tot matiging kunnen leiden. De rechtbank acht dergelijke gronden niet aanwezig.
Derhalve ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 150,- per dag dat eiser in een Huis
van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 1.950,- (dertien maal ƒ 150,-).
Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder om het bevel tot bewaring niet eerder dan op
18 december 2000 op te heffen;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent ten laste van de staat der Nederlanden aan eiser een schadevergoeding toe van f 1.950,- (zegge: negentienhonderd en vijftig gulden), te betalen door de griffier van de
rechtbank.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van f 1.420,- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Radder, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. I. El Haddouchi, griffier.
Afschrift verzonden op: 13 februari 2001
Conc.: IH
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.