1.8. Het gerechtshof te Amsterdam heeft vervolgens bij arrest van 17 oktober 1994 in de HCS-zaak Van den Nieuwenhuyzen vrijgesproken van de 225-zaak, doch veroordeeld voor de 336a-zaak tot een deels onvoorwaardelijke deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke geldboete, waarbij het bewezene werd gekwalificeerd als “Beschikkende over voorwetenschap een transactie in Nederland in effecten, die zijn genoteerd op een onder toezicht van het Rijk staande beurs, bewerkstelligen, terwijl uit de transactie enig voordeel kan ontstaan”.
Met betrekking tot de vrijspraak van de 225-zaak heeft het hof daarbij overwogen :
“Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 en 3, telkens primair en subsidiair, is ten laste gelegd, overweegt het hof als volgt.
Naar verdachte en Kooijman, destijds algemeen directeur van het commissionairshuis (toen nog genaamd :) Suez Kooijman N.V., hebben verklaard, heeft verdachte het commissionairshuis, in de persoon van Kooijman voornoemd, verzocht bepaalde transacties in ter beurze genoteerde effecten voor hem te doen verlopen via een buitenlandse bankrekening om te voorkomen dat anderen zouden aanhaken aan het beleggingsbeleid van verdachte en werd afgesproken dat daartoe een rekening zou worden geopend bij een buitenlandse bank en wel meer in het bijzonder een bank, gevestigd in Luxemburg.
Het hof gaat, nu het tegendeel niet is gebleken, uit van de juistheid van die verklaringen.
Ter terechtzitting is terzake nog het volgende gebleken.
Door of vanwege Suez Kooijman N.V. en/of verdachte is in Luxemburg nooit een rekening, als bedoeld, geopend.
Verdachte was, toen de betreffende afspraak werd gemaakt, er mee bekend dat hij naar Luxemburg diende te gaan, teneinde daar bij de betreffende bank (een) handtekening(en) te plaatsen met het oog op het openen van de rekening. Hij is daarvoor echter nimmer in Luxemburg geweest.
Bij deze stand van zaken kon verdachte er niet zonder meer van uitgaan dat bedoelde rekening, toen hij vervolgens opdrachten gaf tot het verrichten van effectentransacties, de facto tot stand zou zijn gekomen.
Voorts is ter terechtzitting gebleken dat verdachte er mee op de hoogte was dat op enige wijze de transacties, waartoe hij opdracht had gegeven en die zouden dienen te lopen via een buitenlandse rekening, in de boeken van Suez Kooijman N.V. werden geboekt onder het hoofd ‘Suez International’, nu verdachte exemplaren heeft ontvangen van de gecombineerde renterekening, waarop die aanduiding voorkwam.
Deze omstandigheid had -naar het oordeel van het hof- voor verdachte, daar hij (nog) niet naar Luxemburg was geweest voor het openen van een rekening, aanleiding behoren te zijn bij Suez Kooijman N.V. te informeren naar de wijze, waarop aan zijn opdracht uitvoering werd gegeven.
Evenwel, niet is kunnen worden vastgesteld dat verdachte op enige wijze bemoeienis heeft gehad dan wel wetenschap omtrent de wijze waarop de transacties, waarover het te dezen gaat, door Suez Kooijman N.V. in haar boekhouding (verder) zouden worden of werden verwerkt en/of dat verdachte er mee bekend was dat bedoelde rekening in Luxemburg de facto niet was geopend.
Voormelde omstandigheden -te weten dat verdachte er niet zonder meer van kon uitgaan dat meergenoemde rekening de facto tot stand zou zijn gekomen en dat hij er van op de hoogte was dat op enige wijze de transacties in de boeken van Suez Kooijman N.V. werden geboekt onder het hoofd ‘Suez International’, hetgeen voor hem aanleiding had behoren te zijn bij Suez Kooijman N.V. te informeren naar de wijze, waarop aan zijn opdracht uitvoering werd gegeven- kunnen, ook in onderling verband en samenhang beschouwd, naar het oordeel van het hof, niet de vaststelling dragen dat verdachte het hem onder 2 en 3, telkens primair, verweten gedrag heeft gepleegd of medegepleegd, in het bijzonder ook niet dat hij, bij wege van zogeheten voorwaardelijk opzet, willens en wetens de kwade kans heeft genomen dat Suez Kooijman N.V. de aldaar vermelde stukken op de aldaar vermelde tijden valselijk zou opmaken met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken.
Het voorgaande brengt mee dat het hof hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3, telkens primair is ten lastegelegd, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Evenmin acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3, telkens subsidiair, is ten laste gelegd (kort gezegd : strafbare uitlokking van, door Suez Kooijman N.V. gepleegde of begane, valsheid in geschrift).
Voor de beslissing dat verdachte deze feiten, al of niet bij wege van voorwaardelijk opzet, heeft begaan, zouden verdere bemoeienissen van verdachte hebben moeten blijken dan de “bemoeienis” die uit de hiervoor vastgestelde omstandigheden blijkt, namelijk dat verdachte zich in afwachting van het plaatsen van (een) handtekening(en) niet heeft bekommerd om de vraag op welke wijze door Suez Kooijman N.V. aan zijn verzoek gevolg zou worden gegeven of is gegeven.
Terzijde overweegt het hof dat, indien het vorenoverwogene anders zou hebben moeten worden geoordeeld, niet gezegd kan worden dat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt op de grond dat het voorkomen van “front running” een geoorloofd doel is te achten. Hoezeer dat laatste op zichzelf juist is, laat dat onverlet dat niet kan worden aanvaard dat zulks geschiedt door overtreding van de strafbepaling van artikel 225, lid 1 en/of lid 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte van hetgeen hem onder 2 en 3, telkens primair en subsidiair, is ten laste gelegd, dient te worden vrijgesproken”.
Tegen dit arrest is door Van den Nieuwenhuyzen beroep in cassatie ingesteld, welk beroep zich -zo heeft de Hoge Raad overwogen- kennelijk niet richtte tegen de gegeven vrijspraken.