ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1002

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 01/316
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overplaatsing van een gedetineerde naar een andere locatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, heeft eiser, een gedetineerde, een kort geding aangespannen tegen De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) met als doel overplaatsing naar een andere vleugel van de Penitentiaire Inrichting (PI) te Scheveningen of naar een andere detentieplaats. Eiser, die in 1995 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar en tbs, had eerder een verzoek tot overplaatsing ingediend vanwege de vrees voor confrontatie met een medegedetineerde. Na een mondeling verzoek op 29 november 2000 en een schriftelijk verzoek op 12 februari 2001, werd op 26 maart 2001 besloten tot overplaatsing naar de BIBA van de Marwei in Leeuwarden, wat eiser als onrechtmatig beschouwde.

De gedaagde partij voerde aan dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er een beroepsmogelijkheid openstond bij de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke termijnen zijn voor de beslissing van de selectiefunctionaris en dat de zorgvuldigheid van de beslissing tijd kost. De rechtbank concludeerde dat gedaagde niet onzorgvuldig had gehandeld en dat eiser niet tijdig was geïnformeerd over de beslissing tot overplaatsing.

Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van gedaagde waren begroot op € 1.950,--, inclusief griffierecht. De beslissing werd uitgesproken door de president, mr. R.J. Paris, op 10 april 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 10 april 2001,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 01/316 van:
[Eiser],
verblijvende in het Penitentiair Complex Scheveningen te ‘s-Gravenhage,
eiser,
procureur mr. K.T.B. Salomons,
advocaat mr. J.C. de Goeij te Alkmaar,
tegen:
De Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie),
zetelend te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. S.E. Marseille.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 april 2001 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Eiser is in 1995 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar en tbs.
Nadat het vonnis onherroepelijk was geworden werd hij geselecteerd voor een beveiligde individuele begeleidingsafdeling (BIBA) van een gevangenis. Een dergelijke afdeling bestaat op twee plaatsen in Nederland: in Leeuwarden en in Scheveningen. Eiser heeft inmiddels in beide inrichtingen geruime tijd verbleven.
In verband met voorkoming van confrontatie met een medegedetineerde die binnenkort weer terug zal keren naar de Penitentiaire Inrichting (PI) te Scheveningen, heeft eiser op 29 november 2000 mondeling verzocht om overplaatsing. Daarop is negatief beslist.
Op 12 februari 2001 heeft eiser schriftelijk verzocht om overplaatsing.
Op 21 maart 2001 heeft de PI een positief advies uitgebracht.
Op 26 maart 2001 heeft de selectiefunctionaris beslist tot overplaatsing naar de BIBA van de Marwei in Leeuwarden. Eiser is daar op 30 maart 2001 ingesloten.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -kort weergegeven- overplaatsing naar een andere vleugel van de PI te Scheveningen danwel naar een andere plaats van detentie, niet zijnde PI de Marwei.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt jegens eiser onrechtmatig en onzorgvuldig door hem aanvankelijk niet te willen overplaatsen en hem thans over te plaatsen naar Leeuwarden. Eiser is afkomstig uit Limburg. Voor zijn familie en vrienden is bezoek aan eiser, gelet op de grote afstand, erg bezwaarlijk.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft ten verwere aangevoerd dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering nu tegen de beslissing van de selectiefunctionaris beroep open staat bij de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing.
Gedaagde heeft onweersproken gesteld dat dit een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang is.
3.2. Eiser stelt wel ontvankelijk te zijn nu gedaagde hem niet tijdig zijn beslissing om hem over te plaatsen kenbaar heeft gemaakt.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat er in de wet geen termijnen zijn gesteld, waarbinnen gedaagde in een dergelijke zaak een beslissing dient te nemen. Nu met het nemen van een beslissing een termijn van ongeveer anderhalve maand is gemoeid, kan vooralsnog niet worden gezegd dat gedaagde niet tijdig een beslissing heeft genomen. Hierbij is van belang dat een dergelijke beslissing zorgvuldig genomen dient te worden. Zorgvuldigheid kost tijd. Voorshands is niet gebleken dat gedaagde in deze zaak onevenredig veel tijd heeft genomen om te beslissen op het door eiser op 12 februari 2001 ingediende verzoek tot overplaatsing.
3.4. Gedaagde heeft daarbij nog aangevoerd dat het ook in het belang van gedaagde is dat voorkomen moet worden dat eiser in direct contact komt met meergenoemde medegedetineerde. Dat in de periode tussen het schriftelijk verzoek van eiser en de beslissing van gedaagde eiser terecht mocht vrezen voor een dergelijk ongewenst contact, is derhalve niet aannemelijk.
3.5. Gelet op het bovenoverwogene kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat gedaagde te laat op zijn verzoek heeft gereageerd. Derhalve staat voor hem een beroep open bij de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, en dient hij niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering .
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De President:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 1.950,--, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht.
Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
AB