ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1053

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 01/313
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van vaccin tegen mond- en klauwzeer in kort geding

In deze zaak, die op 12 april 2001 door de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, vorderde eiser, een veehouder en veehandelaar, de verstrekking van vaccin tegen mond- en klauwzeer (mkz) door de Staat der Nederlanden. Eiser had sinds 1962 zijn bedrijf uitgeoefend en had tot 1991 zijn vee jaarlijks laten vaccineren tegen mkz. Echter, door een wijziging in de Europese richtlijn 90/423/EEG was vaccinatie tegen mkz vanaf 1 januari 1992 verboden. Ondanks een uitbraak van mkz in Nederland in maart 2001, was er geen uitbraak in de omgeving van het bedrijf van eiser. Eiser verzocht de gedaagde, de Staat, om voldoende vaccin ter beschikking te stellen, maar ontving geen antwoord. Eiser stelde dat het beleid van de Europese Commissie tegenstrijdig was, omdat er enerzijds een verbod op vaccinatie was, maar anderzijds financiële steun werd verleend voor de opslag en aanmaak van mkz-vaccin. Eiser betoogde dat de verordening terzijde moest worden gesteld en dat het niet verstrekken van het vaccin onrechtmatig was.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering. De president van de rechtbank concludeerde dat de brief van eiser aan de gedaagde, waarin hij om het vaccin vroeg, kon worden gezien als een aanvraag voor een besluit op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. De gedaagde had echter niet binnen een redelijke termijn gereageerd op deze aanvraag. De rechtbank wees erop dat eiser de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen het niet tijdig beslissen en dat er een rechtsgang openstond bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Uiteindelijk werd eiser veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gedaagde waren begroot op € 1.950,--, inclusief griffierecht.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 12 april 2001,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 01/313 van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente S.
eiser,
procureur mr. L.Ph.J. Baron van Utenhove,
advocaat mr. A.R.Ph. Boddaert te Alkmaar,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. M. Dijkstra.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 april 2001 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Eiser oefent sedert 1962 het beroep en bedrijf uit van veehouder en veehandelaar.
Tot en met 1991 heeft eiser zijn vee jaarlijks laten vaccineren tegen mond- en klauwzeer (hierna: mkz).
Bij richtlijn 90/423/EEG van 26 juni 1990 is de richtlijn 85/511/EEG gewijzigd en is anders dan voordien in art. 13 lid 1 en 2 bepaald dat het vaccineren tegen mkz vanaf 1 januari 1992 wordt verboden.
Inmiddels is in maart 2001 in Nederland op diverse plaatsen mkz uitgebroken, echter niet in de omgeving van het bedrijf van eiser.
Bij brief van 26 februari 2001 heeft eiser gedaagde gevraagd om voldoende vaccin tegen mkz ter beschikking te stellen. Gedaagde heeft hierop niet geantwoord.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- de tenuitvoerlegging van de verordening van 26 juni 1990, 90/423/EEG op te schorten en te bepalen dat aan eiser, dan wel aan een dierenarts, in voldoende mate vaccin tegen mkz zal worden verstrekt.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
De Europese Commissie voert een tweeslachtig beleid omdat enerzijds niet gevaccineerd mag worden maar anderzijds financiële bijstand wordt gegeven aan EU-landen voor de opslag en aanmaak van mkz-vaccin. De verordening waarin vaccinatie is verboden dient terzijde te worden gesteld. Uitgaande van de onverbindendheid van de verordening is het niet verstrekken van het vaccin jegens
eiser onrechtmatig. Gedaagde blijft tegen beter weten in vasthouden aan een beleid dat als wanbeleid kan worden aangemerkt. Het non-vaccinatiebeleid is onethisch en in strijd met elke norm van fatsoen en beschaving. Het leidt tot ontwrichting van de landbouwsector en daarmee ook van andere bedrijfstakken alsmede tot maatschappelijke onrust. Het inentingsverbod is in strijd met het Europees Verdrag voor de bescherming van boerderijdieren. De brief van 26 februari 2001 aan gedaagde is niet beantwoord en er is dus ook geen beschikking. De Europese Gemeenschap is uiteindelijk juist gebaat bij toewijzing van de vordering van eiser.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In geschil is of door gedaagde aan eiser een vaccin tegen mkz moet worden verstrekt. Weliswaar heeft eiser in de dagvaarding ook opschorting van de richtlijn 90/423/EEG gevorderd, maar ter zitting heeft zijn raadsman uitdrukkelijk aangegeven dat de vordering als één geheel dient te worden gezien, omdat de opschorting van de richtlijn dient te worden gezien als een opstap naar de gevorderde afgifte van het vaccin tegen mkz.
3.2. Naar voorlopig oordeel kan de brief van 26 februari 2001 van eiser aan gedaagde, waarin eiser heeft verzocht om hem het vaccin tegen mkz te verstrekken, worden gezien als een aanvraag tot het nemen van een besluit gebaseerd op uitvoeringsbepalingen van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD). Gedaagde heeft daarop niet binnen een, gezien de belangen die in gevallen betreffende de mkz-problematiek op het spel staan, redelijke termijn gereageerd. Op grond van art. 6:2 sub b Algemene wet bestuursrecht kan eiser tegen het niet tijdig beslissen bezwaar maken en desgewenst de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Er staat voor eiser ingevolge artikel 109 GWWD immers een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
3.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De President:
Verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 1.950,--, waarvan ¦ 400-- aan griffierecht.
PROCESKOSTEN
GRIFFIERECHT
eiser * boek I : 315
* varia : 400
* geldvordering =<10.000 : 400
> 10.000 <= 25.000: 475
> 25.000: 1.9 % hoofdsom tot max 7.485
gedaagde : 400
bij toevoeging: let op eventuele toepassing van art. 57 Rv. !
SALARIS PROCUREUR
- seriezaken (ENECO, BUMA)
en verstekzaken : 1.000
- overige zaken : >= 1.550
- maximum = 18.000
DAGVAARDINGSKOSTEN (zie de uitgebrachte dagvaarding)
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
esk