13. Op het vlak van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder zich beperkt tot de stelling dat een eventuele scheiding slechts tijdelijk zal zijn. De rechtbank leidt uit het bepaalde in hoofdstuk B1/11.2 van de Vc in samenhang met
deze stelling af dat verweerder niet betwist dat sprake is van „family life“ tussen eiseressen en hun moeder, en voorts niet betwist dat sprake is van inmenging in de uitoefening van het gezinsleven als eiseressen naar Suriname
dienen te gaan voor een mvv-aanvraag, doch het standpunt inneemt dat die inmenging gerechtvaardigd is omdat de scheiding tijdelijk zal zijn. Dit laatste standpunt onderschrijft de rechtbank echter niet. Naar het oordeel van de
rechtbank is niet boven iedere twijfel verheven dat die scheiding tijdelijk zal zijn. Niet uitgesloten kan worden dat de mvv zal worden geweigerd omdat eiseressen alsdan beiden meerderjarig zullen zijn, waardoor de scheiding zo
niet definitief, dan toch langdurig zal zijn. Verweerder heeft zelf voorts reeds aangegeven dat eiseressen geen beroep kunnen doen op de terugkeeroptie omdat zij voor hun negentiende levensjaar niet tenminste vijf jaar in Nederland
hebben verbleven op grond van artikel 9 of 10 van de Vw, waarbij verweerder er kennelijk vanuit gaat dat het in dit kader moet gaan om vijf aaneengesloten jaren.
Nu verweerder geen verdergaande toetsing aan artikel 8 van het EVRM heeft verricht, en eiseressen reeds sedert 18 mei 1998 niet meer beschikken over een geldige verblijfstitel, zal de rechtbank zelf beoordelen of de inmenging in het
door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het gezinsleven gerechtvaardigd is gelet op de belangen als genoemd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De rechtbank zal daarbij het uitgangspunt hanteren dat niet
boven iedere twijfel verheven is dat de scheiding tijdelijk zal zijn. Bij een afweging van de belangen in deze zaak moeten de volgende omstandigheden in aanmerking worden genomen. Eiseressen hebben langdurig rechtmatig in Nederland
bij hun moeder verbleven, te weten van 19 augustus 1990 tot 1 juni 1992 en van 19 augustus 1993 tot 18 mei 1998. Eiseressen hebben altijd bij hun moeder ingewoond en waren ten tijde van het bestreden besluit bezig met de middelbare
school respectievelijk een vervolgopleiding. Indien hun moeder tijdig een aanvraag om verlenging voor eiseressen zou hebben ingediend, zou deze zijn ingewilligd, zoals verweerder heeft bevestigd. Aan de materiële beleidsvoorwaarden
is mitsdien voldaan. Louter doordat hun moeder -overigens niet voor het eerst- heeft verzuimd tijdig verlenging van de aan eiseressen verleende vergunningen tot verblijf aan te vragen verkeren eiseressen thans in de situatie dat hun
aanvragen om toelating als eerste toelating wordt aangemerkt en zij een mvv in het land van herkomst dienen aan te vragen.
Verweerder heeft niet aangegeven welk belang van verweerder zwaarder zou dienen te wegen dan het belang van eiseressen bij voortzetting van hun gezinsleven met hun moeder, doch de rechtbank gaat ervan uit dat het daarbij zal gaan om
het belang van het voeren van een restrictief toelatingsbeleid ter bescherming van het economisch welzijn. Nu eiseressen evenwel langdurig rechtmatig in Nederland hebben verbleven en aan de materiële toelatingseisen is voldaan, is
de rechtbank van oordeel dat dit belang niet toereikend is om inmenging in het gezinsleven te rechtvaardigen. De rechtbank ziet derhalve niet in dat de inmenging in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving. In de
gestelde omstandigheden noopt artikel 8 van het EVRM er naar het oordeel van de rechtbank toe aan de belangen van eiseressen tot voortzetting van het gezinsleven met hun moeder een groter gewicht toe te kennen dan aan het belang van
de staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.