ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1106
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling aanvraag vergunning tot verblijf en mvv-vereiste in vreemdelingenrecht
In deze zaak staat ter beoordeling of de aanvraag van verzoekster om een vergunning tot verblijf (vtv) terecht buiten behandeling is gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekster, een Columbiaanse nationaliteit, heeft op 23 september 1999 een aanvraag ingediend, die op 28 september 1999 door de autoriteiten is ontvangen. De aanvraag werd op 8 december 1999 buiten behandeling gesteld omdat verzoekster niet over een geldige mvv beschikte. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.
De president van de rechtbank heeft overwogen dat verzoekster bij haar aanvraag geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die haar in aanmerking zouden kunnen laten komen voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. Hoewel verzoekster in haar bezwaarschrift heeft gesteld dat zij niet in staat was om een mvv aan te vragen vanwege haar vlucht voor geweld in Colombia, is de president van oordeel dat deze argumenten niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag op het moment van de bestreden beschikking. De president concludeert dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld, omdat verzoekster niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet.
De president heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 13 februari 2001, waarbij de president heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de beslissing in de hoofdzaak. De president heeft ook geoordeeld dat er geen kostenveroordeling nodig is, aangezien er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.