ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1235
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.P.E.M. Fonteijn
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling van Soedanese eiser na desertie uit militaire training
In deze zaak gaat het om de aanvraag van een Soedanese eiser om als vluchteling in Nederland te worden toegelaten. De eiser, die sinds 21 augustus 1998 in Nederland verblijft, heeft op 22 augustus 1998 een aanvraag ingediend voor vluchtelingenstatus, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 17 november 1998 werd afgewezen. Na een bezwaarschrift en een ongegrondverklaring van dit bezwaar op 2 november 1999, heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De openbare behandeling vond plaats op 29 januari 2001, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De eiser stelt dat hij gedeserteerd is uit een militair trainingskamp van de PDF, omdat de training te zwaar was en hij vreesde voor zijn veiligheid. De rechtbank overweegt dat de situatie in Soedan ernstig is, maar niet zodanig dat alle vreemdelingen uit dat land automatisch als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De eiser moet aannemelijk maken dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging. De rechtbank concludeert dat de eiser hierin niet is geslaagd, omdat zijn verklaringen inconsistent zijn en niet voldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst erop dat de vrijwilligheid van de PDF-training betekent dat er geen sprake is van desertie bij het voortijdig verlaten van de training. De rechtbank oordeelt dat de angst van de eiser om ingezet te worden in het zuiden van Soedan niet onderbouwd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en stelt dat de terugkeer van de eiser naar Soedan niet in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).