ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1650

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/75222 OVERIO H, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en vrijheidsontneming van verzoeker bij aankomst op Schiphol

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van verzoeker, die op 1 december 2000 op de luchthaven Schiphol arriveerde. Verzoeker heeft bij aankomst aangegeven asiel te willen aanvragen, maar werd pas op 12 december 2000 overgebracht naar het Aanmeldcentrum (AC) voor de afhandeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de wachttijd van twaalf dagen onaanvaardbaar lang is, gezien de beleidsregels van de KMar die een maximale wachttijd van zes uur voorschrijven. De president van de rechtbank concludeert dat verzoeker vanaf 1 december 2000 als asielzoeker moet worden aangemerkt en dat de vrijheidsbenemende maatregel die op hem is toegepast, onrechtmatig is geweest. Het beroep tegen de voortduring van deze maatregel wordt gegrond verklaard.

De rechtbank vernietigt de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie van 15 december 2000, waarin de aanvraag om toelating als vluchteling werd afgewezen. De president oordeelt dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan, omdat verzoeker al op 1 december 2000 asiel heeft willen aanvragen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar kent verzoeker een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten en bepaalt dat het griffierecht aan verzoeker moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, fungerend president, en is openbaar uitgesproken op 3 januari 2001.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/75222 OVERIO H (voorlopige voorziening)
AWB 00/75229 OVERIO H (beroepszaak)
AWB 00/75241 OVERIO J (vrijheidsontneming)
AWB 00/74119 VRONTO J (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1976, staatloos, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam, alsmede (in de procedure met nummer 00/74119) mr. S.Y.M. Metselaar, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Prins, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 15 december 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst
de niet-inwilliging
van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van verweerder om
uitzetting niet achterwege
te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts zijn aan de orde de beroepen van respectievelijk 8 december 2000 en 16 december 2000, gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 1 december 2000 heeft
opgelegd. Deze beroepen
strekken tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep van 8 december 2000 is op 21 december 2000 ter zitting behandeld. De behandeling is aangehouden ten einde gelijktijdig met de behandeling van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening te worden voortgezet.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 28 december 2000. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting
gehoord. Mr. S.Y.M.
Metselaar is op 28 december 2000 niet ter zitting verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde
spoed, gelet op de
betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan de beoordeling
van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist.
2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek.
Daarbij gaat de president uit van de volgende -niet in geschil zijnde- feiten. Verzoeker is op 1 december 2000 op de luchthaven Schiphol gearriveerd. Hem is diezelfde dag de toegang tot Nederland geweigerd, aangezien hij in het
bezit was van een vals
paspoort. Op 7 december 2000 heeft verweerder een bericht van weigering ingevolge artikel 7a lid 2 of lid 2 en 3 Vw gezonden aan de Meldcentrale Rechtsbijstand. Op 8 december 2000 is verzoeker bezocht door mr. S.Y.M. Metselaar, die
op diezelfde dag
namens verzoeker beroep heeft ingesteld tegen de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel.
Blijkens een zich in het dossier bevindend proces-verbaal van 12 december 2000 is verzoeker op diezelfde dag overgebracht naar het Aanmeldcentrum. Op 13 december 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling
ingediend. Op deze aanvraag
is, zoals hierboven aangegeven, op 15 december 2000 afwijzend beslist.
2.5 Verzoeker stelt zich -kort gezegd- op het standpunt dat hij reeds op 1 december 2000 asiel heeft aangevraagd en dat zijn aanvraag twaalf dagen later niet meer in het Aanmeldcentrum kon worden afgedaan.
2.6 Verweerder stelt dat hij niet eerder dan op 11 december 2000 op de hoogte kon zijn van de wens van verzoeker om asiel aan te vragen. Op die dag heeft verweerder het hierbovengenoemde beroepschrift van 8 december 2000 ontvangen,
waarin staat dat
verzoeker stelt asiel te hebben aangevraagd. Verweerder betwist uitdrukkelijk dat verzoeker eerder kenbaar heeft gemaakt asiel te willen aanvragen.
2.7 De president overweegt als volgt.
In de bestreden beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker verschillende malen met een tolk in de Arabische taal de gelegenheid heeft gehad zijn intenties kenbaar te maken. Van die verschillende
gelegenheden is blijkens het dossier op één na (het betreft hier een incidentnotitie van 1 december 2000) evenwel geen proces-verbaal dan wel een incidentnotitie opgemaakt, zodat verweerder reeds hierom niet kan stellen dat
verzoeker bij die gelegenheden geen asiel heeft gevraagd.
Dat verzoeker zijn stelling niet met objectieve stukken (in de visie van verweerder zijn dat van hem afkomstige stukken) kan onderbouwen, doet aan het voorgaande niet af. Een dergelijke eis zou onderbouwing van verzoekers stelling
immers op voorhand
illusoir maken.
Daar komt bij dat zich in het dossier een aanwijzing bevindt van het feit dat verzoeker reeds bij binnenkomst asiel heeft willen vragen. Blijkens een incidentnotitie van 4 december 2000 heeft iemand van de aanvoerende
luchtvaartmaatschappij tegenover
verweerder verklaard dat verzoeker vermoedelijk om toelating heeft gevraagd omdat zijn vlucht te laat (kennelijk voor een aansluitende vlucht) binnenkwam. Voorzover deze uitlating niet reeds een aanwijzing is dat tussen verweerder
en deze persoon van de
luchtvaartmaatschappij is gesproken over een kennelijk reeds gedaan verzoek om toelating, had verweerder hierin toch aanleiding dienen te zien om verzoeker alsnog naar zijn bedoelingen te vragen.
Bij deze stand van zaken moet het er naar het oordeel van de president voor worden gehouden dat aannemelijk is dat verzoeker bij aankomst op de luchthaven Schiphol op 1 december 2000 om asiel heeft willen vragen.
2.8 Aan de orde is vervolgens de vraag wat de consequentie is van het feit dat verweerder verzoeker, die gelet op het voorgaande reeds op 1 december 2000 als asielzoeker moest worden aangemerkt, eerst op 12 december 2000 heeft
overgebracht naar het Aanmeldcentrum voor de afdoening van zijn asielaanvraag.
Voorop gesteld moet worden dat een lange wachttijd (nadat de wens om asiel aan te vragen kenbaar is gemaakt) voorafgaand aan de afdoening van de asielaanvraag in het Aanmeldcentrum zich naar het oordeel van de president niet
verhoudt tot het
(spoed)karakter van de AC-procedure. Dat verweerder die mening ook is toegedaan blijkt uit het feit dat verweerder de wachttijd die een vreemdeling mag doorbrengen bij de Kmar (teneinde persoonsgegevens en vingerafdrukken op te
nemen) is beperkt tot zesuur. Ingeval van externe omstandigheden, zoals een verhoogde instroom, kan de wachttijd langer duren.
De president acht een oponthoud van twaalf dagen voorafgaand aan de aanvang van de procedure in het Aanmeldcentrum onaanvaardbaar lang, nog daargelaten dat van bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval (uiteraard, nu
vaststaat dat de reden van het oponthoud is gelegen in het ten onrechte niet onderkennen van de asielaanvraag) niet is gebleken.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de onderhavige aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan.
2.9 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoekster zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige
voorziening.
2.10 Ten aanzien van de door verzoeker ingestelde beroepen tegen de vrijheidsontnemende maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat het op 16 december 2000 ingestelde beroep niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan belang. De
rechtbank vermag niet in te zien dat met dat beroep is opgekomen tegen iets anders of meer dan waartegen met het beroep van 8 december 2000 reeds is opgekomen.
2.11 Uitgangspunt bij de beoordeling van het op 8 december 2000 ingestelde beroep is dat verzoeker met ingang van 1 december 2000 als asielzoeker dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van asielzoekers heeft verweerder zich voor
wat betreft de
toepassing van artikel 7a Vw beperkt in de Vc 1994, hoofdstuk B7/14. Gesteld noch gebleken is (uiteraard, nu verweerder ten onrechte niet had onderkend met een asielzoeker te doen te hebben) dat sprake is geweest van één van de in
dat beleid opgenomen situaties.
De maatregel is derhalve van meet af aan onrechtmatig geweest. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.12 Nu de toepassing van de maatregel vanaf 1 december 2000 onrechtmatig is geweest, wordt, gelet op het in het Triport alsmede het Aanmeldcentrum en het Grenshospitium geldende regime, een schadevergoeding toegekend van f 150,--
per dag over eenentwintig dagen en f 100,-- per dag over twaalf dagen.
2.13 In dit geval ziet de rechtbank, tevens president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit
proceskosten bestuursrecht.
De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 2.840,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het beroepschrift gericht tegen de vrijheidsontnemende
maatregel en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te
geschieden aan de
griffier.
2.14 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht
ad telkens f 50,--
zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 15 december 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 2.130,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad tweemaal f 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw van 8 december 2000 gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van verzoeker met ingang van 3 januari 2001;
3.7 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
3.8 kent aan de verzoeker ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 4.350,-- (zegge: vierduizenddriehonderdvijftig), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
3.10 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw van 16 december 2000 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.M.J. Daams als
griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 4.350,-- (zegge: vierduizenddriehonderdvijftig).
Aldus gedaan op 4 januari 2001, door mr. G.W.S. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 4 januari 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de
betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats
Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.