ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1753
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Y.A.A.G. de Vries
- Rechtspraak.nl
Visumverlenging en procesueel belang in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 maart 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de verlenging van een visum. Eiser, een Turkse nationaliteit, verbleef sinds 4 oktober 1999 in Nederland op basis van een toeristenvisum dat geldig was van 1 oktober 1999 tot 15 januari 2000. De rechtbank oordeelde dat eiser geen (processueel) belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien de geldigheidsduur van zijn visum reeds was verstreken en hij geen schade had geleden door het niet verlengen ervan. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een verlenging van het visum rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de wens om een principiële uitspraak te verkrijgen geen rechtens relevant belang oplevert voor de beoordeling van het besluit.
De procedure begon met een aanvraag tot verlenging van het visum, ingediend op 29 december 1999, die door de Minister van Buitenlandse Zaken op 3 januari 2000 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 17 januari 2001 ongegrond verklaard. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, die het beroep versneld behandelde. Tijdens de zitting op 23 maart 2001 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en de rechtbank concludeerde dat eiser geen rechtens te beschermen belang had bij de procedure, gezien de verstreken geldigheidsduur van het visum.
De rechtbank concludeerde dat eiser, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden en de wens om in Nederland te blijven, geen recht had op verlenging van zijn visum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierechten of proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 maart 2001, met mr. Y.A.A.G. de Vries als rechter en mr. J.Th.H. Zimmerman als griffier.