ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1754

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64666
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van kinderen tot Nederland in het kader van gezinshereniging en de beoordeling van objectieve belemmeringen

In deze zaak verzoekt referent, de vader van twee kinderen die in Ghana verblijven, om toelating van zijn kinderen tot Nederland. De kinderen, eisers A en B, hebben een feitelijke gezinsband met referent die in 1992 naar Nederland is gekomen. De rechtbank behandelt de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De verweerder, de Minister van Buitenlandse Zaken, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het beleid inzake gezinshereniging, omdat de feitelijke gezinsband tussen referent en eisers in 1992 zou zijn verbroken. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de feitelijke gezinsband verbroken zou zijn en dat er geen objectieve belemmeringen zijn aangetoond voor referent om in Ghana te verblijven. De rechtbank wijst op de medische situatie van de moeder van eisers en de omstandigheden waarin zij zich bevinden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en vernietigt dit besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg. nr.: AWB 00/64666
inzake: A, geboren op [...] 1989, en B, geboren op [...] 1987, beiden van Ghanese nationaliteit, wonende te Ghana, eisers,
gemachtigde: mr. S.S. Jangali, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Oversluizen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. C, verder te noemen referent, heeft op 10 september 1999 bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve
van eisers. Verweerder heeft bij besluit van 22 december 1999 de aanvraag niet ingewilligd. Tegen deze beslissing is namens eisers bij bezwaarschrift van 14 januari 2000 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij
brief van 1 februari 2000 en aangevuld bij brieven van 1 maart 2000, 19 juni 2000 en 30 juni 2000. Op 9 mei 2000 is referent gehoord door een ambtelijke commissie (AC) onder verantwoordelijkheid van verweerder. Het bezwaar is
besluit van 1 augustus 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 29 augustus 2000 is namens eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 november 2000. Op
23 november 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 januari 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eisers hebben hun
standpunt nader onderbouwd bij brief van 12 maart 2001.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2001. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door referent, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eisers zijn geboren uit de relatie tussen referent en D (hierna te noemen: de moeder).
Referent heeft naast eisers nog drie andere kinderen in Ghana wonen, te weten E geboren in 1974, F geboren in 1977, en G geboren in 1987. Deze kinderen zijn geboren uit andere relaties van referent. Zij hebben allen een andere
moeder en wonen met hun moeders op verschillende plaatsen in Ghana.
Referent is op 15 september 1992 Nederland ingereisd. Op 29 december 1992 is referent in het huwelijk getreden met H, welk huwelijk op 10 februari 1998 door echtscheiding is ontbonden. Referent is op 23 december 1996 in het bezit
gesteld van de Nederlandse nationaliteit. Eisers zijn na het vertrek van hun vader in 1992 achtergebleven in het gezin van hun moeder. Wegens psychische problemen van de moeder zijn eisers in 1997 bij een vriend van referent, I,
(hierna: I) gaan wonen. Nadat deze in 1998 naar de Verenigde Staten is vertrokken, verbleven eisers bij een andere vriend van referent, J (hierna: J).
In het verslag van de AC van 9 mei 2000 staat -voorzover hier van belang- het volgende vermeld:
“adv: (..) In verband met de legalisatieprocedure is personeel van de ambassade bij de moeder geweest en zij hebben geconstateerd dat de situatie van de moeder zeer ernstig is. Mijn vraag is dan ook of de ambassade ook geen
onderzoek kan doen verrichten naar de situatie van de kinderen (..).
vz: “ik wil hier eerst over nadenken. We zullen ons eerst moeten beraden over de vraag of dit wel nodig is voor onze oordeelsvorming. (..) We zullen u deze week of anders uiterlijk volgende week informeren wat wij verder met deze
zaak zullen doen”.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor verlening van de gevraagde mvv. Eisers kunnen geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake gezinshereniging, neergelegd in hoofdstuk B1 onder 5 van
de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Daartoe voert verweerder aan dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent in 1992 is verbroken. De opname in het gezin van I kan niet als tijdelijk worden beschouwd. Referent verblijft
immers sedert 15 september 1992 in Nederland, maar heeft pas op 10 september 1999 een poging ondernomen om eisers te laten overkomen. Niet is gebleken dat referent de intentie had om eisers spoedig te laten overkomen, aangezien hij
toestemde in een huwelijk met een vrouw die niet mee wilde werken aan de overkomst van eisers naar Nederland.
Niet is aangetoond dat referent gedurende de periode van 1992 tot 1996 ten behoeve van eisers geld naar Ghana heeft overgemaakt. Ten aanzien van de overgelegde bewijzen over 1996 tot en met 2000 is onduidelijk in hoeverre het door
referent overgemaakte geld daadwerkelijk is aangewend als financiering van de kosten van levensonderhoud van eisers.
Niet is gebleken dat aan eisers wegens overige klemmende redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande moet worden toegestaan. Niet aannemelijk is geworden dat eisers zich thans in een schrijnende situatie bevinden en er geen
opvang in Ghana voor hen is. Eisers verblijven na het vertrek van I in het gezin van J. Niet is gebleken dat eisers thans niet meer in dit gezin (kunnen) verblijven of dat hun situatie bij J als zeer schrijnend moet worden
aangemerkt. Hierbij is van belang dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er geen andere opvangmogelijkheden voor eisers in het land van herkomst aanwezig zijn. Er is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de moeder vanwege haar
psychische situatie niet in staat zou zijn om de zorg voor eisers op zich te nemen nu er geen andere objectieve bewijzen zijn overgelegd dan drie - ongelegaliseerde - verklaringen van het Regional Hospital te Koforidua, gedateerd 25
september 1999, 28 september 1999 en 9 juni 2000. Aan laatstgenoemde verklaringen kan in verband met daarin vermelde onduidelijkheden geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Er is door de gemachtigde geen verklaring
overgelegd van de Nederlandse ambassade met daarin een beschrijving van de situatie van eisers, terwijl de gemachtigde telefonisch op 10 mei 2000 heeft aangevoerd dat een dergelijke verklaring zou worden overgelegd.
Zelfs indien de moeder niet in staat zou zijn de zorg voor eisers op zich te nemen, wordt opgemerkt dat er nog twee (half)zussen en een (half)broer in Ghana woonachtig zijn.
Niet is gebleken van pogingen om eisers in de gezinnen van deze (half)zussen en (half)broer op te laten nemen. Referent kan vanuit Nederland bijdragen in de kosten van levensonderhoud. Overigens is voorts nog gebleken dat er nog een
tante en een oma van eisers in het land van herkomst woonachtig zijn.
De weigering aan eisers verblijf toe te staan is niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van een objectieve belemmering,
nu niet vaststaat dat het voor referent, die thans de Nederlandse nationaliteit bezit, onmogelijk is om zich weer in Ghana te vestigen om aldaar het familie- of gezinsleven met eisers uit te oefenen.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat er in het bestreden besluit niets is opgemerkt over het verzoek van de gemachtigde om in het land van herkomst een onderzoek te verrichten naar de situatie van de kinderen,
hetgeen betekent dat aan een dergelijk onderzoek geen belang werd gehecht.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voeren eisers aan dat referent altijd de intentie heeft gehad om eisers over te laten komen. Referent heeft zijn
echtgenote proberen over te halen om eisers naar Nederland te laten komen. Na de echtscheiding wilde referent eerst een stabiele situatie scheppen voordat hij eisers zou laten overkomen. In deze periode ging I naar de Verenigde
Staten. Referent is toen naar Ghana gegaan en heeft andere tijdelijke opvang geregeld bij J. Omdat J niet goed voor eisers zorgt en ook aan referent duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij niet meer wil en niet meer kan zorgen
voor eisers, heeft referent de onderhavige aanvraag ingediend.
Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt duidelijk dat de moeder van eisers niet in staat is voor eisers te zorgen. Dit wordt door verweerder niet weersproken. Referent heeft geprobeerd om de verklaringen te legaliseren,
hetgeen geweigerd is, nu de ambassade stelt geen medische informatie te kunnen beoordelen. Verweerder diende onderzoek te doen naar de medische situatie van de moeder van eisers. De voorzitter heeft tijdens de hoorzitting bij de AC
aangegeven dat hij over de verzoeken van de gemachtigde van eisers zal nadenken en dat hij eisers hierover zal informeren. Nu in het bestreden besluit op geen enkele wijze op dit verzoek is ingegaan en verweerder alleen maar stelt
dat de gemachtigde van eisers geen verklaring van de Nederlandse ambassade heeft overgelegd waaruit de situatie van eisers zou blijken, is het besluit op onzorgvuldige en ongemotiveerde wijze tot stand gekomen.
Eisers kennen hun half(zussen) en broer niet, zodat niet van hen worden verwacht om bij hen te gaan wonen. Daarnaast is niet duidelijk of zij in staat zijn om voor eisers te zorgen.
Niet is duidelijk hoe verweerder aan de informatie komt dat er in het land van herkomst nog een tante en een oma wonen die voor eisers zouden kunnen zorgen, te meer nu referent heeft aangegeven dat er geen enkele opvang voor eisers
in Ghana is.
Referent is sedert zijn vertrek financieel en moreel verantwoordelijk gebleven voor eisers. Het geld dat referent regelmatig heeft overgemaakt is daadwerkelijk gebruikt voor de opvoeding en verzorging van eisers. Ook heeft referent
contact met eisers onderhouden. Hij is steeds betrokken geweest bij belangrijke beslissingen en is op de hoogte gehouden van de schoolprestaties van eisers. Referent heeft zowel de juridische als het feitelijk gezag over eisers
uitgeoefend.
Er is sprake van een schrijnende situatie nu J niet meer naar behoren voor eisers zorgt en eisers steeds van woonplaats wisselen. Zij zullen dakloos worden en zijn niet in staat om voor zichzelf te zorgen. Referent is de meest
aangewezen persoon om voor eisers te zorgen.
Er is sprake van een positieve verplichting om aan eisers verblijf bij referent toe te staan. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit en dient te voldoen aan de Ghanese immigratieregels, zodat toelating in Ghana niet gewaarborgd
is.
IV. OVERWEGINGEN
1. Op grond van artikel 33d Vw worden besluiten omtrent de afgifte van visa, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met
besluiten aangaande de toelating, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank 's-Gravenhage is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Voor een verblijf in Nederland van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling in beginsel een der verblijfstitels genoemd in de artikelen 9 tot en met 10 Vw. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om een mvv te worden
getoetst aan dezelfde criteria als die welke strekken tot het verkrijgen van een vergunning tot verblijf. Een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf ingevolge artikel 11, vijfde lid Vw worden geweigerd op gronden aan het
algemeen belang ontleend. Bij de toepassing van dit artikel wordt het beleid gevoerd dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend,
dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc.
4. Ter beoordeling staat of eisers voldoen aan de criteria die de Vc stelt voor toelating in het kader van gezinshereniging. Het op dit punt door verweerder gevoerde beleid is neergelegd in hoofdstuk B1/5 van de Vc. In dit hoofdstuk
is, voorzover hier van belang, bepaald dat voor verlening van een vergunning tot verblijf in het kader van gezinshereniging -indien aan de daartoe gestelde vereisten wordt voldaan- in aanmerking komen de al dan niet uit het huwelijk
geboren minderjarige kinderen (bijvoorbeeld voorkinderen van één van beide echtgenoten of pleegkinderen), mits zij feitelijk tot het gezin behoren. Het bestaan van een familierechtelijke relatie moet met gelegaliseerde officiële
documenten worden aangetoond. De minderjarigheid wordt beoordeeld naar Nederlands recht.
Met betrekking tot de feitelijke gezinsband wordt in hoofdstuk B1/5.1 verder gesteld dat de gezinsband met (een van) de ouders reeds in het buitenland moet hebben bestaan. De kinderen behoren niet langer feitelijk tot het gezin,
indien de gezinsband als (feitelijk) verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien er -onder meer- sprake is van:
- duurzame opneming in een ander gezin in de situatie dat de ouders ook niet meer met het gezag zijn belast;
- een duurzame opname in een ander gezin in de situatie dat de ouders niet meer voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging.
De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband tussen ouder en kind niet is verbroken ligt bij de in Nederland verblijvende ouder, die de overkomst van het kind vraagt. Naarmate de scheiding tussen ouder en kind langer
duurt, wordt de bewijslast voor de persoon in Nederland zwaarder. De ouder zal goede redenen moeten aanvoeren, waarom hij of zij het kind niet eerder naar Nederland heeft laten overkomen. Tevens zal de ouder moeten aantonen op welke
wijze invulling is gegeven aan de relatie tussen ouder en kind in de periode van scheiding.
5. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent in stand is gebleven. Referent is in 1992 naar Nederland gekomen en is in het bezit gesteld van een
vergunning tot verblijf. Niet is gebleken dat referent eerdere pogingen heeft gedaan om eisers naar Nederland te laten overkomen. Referent heeft gesteld dat hij eisers niet eerder naar Nederland heeft gehaald, omdat zijn toenmalige
vrouw daarop tegen was. Hij heeft derhalve toen de keuze gemaakt om in Nederland te blijven zonder eisers, zodat de opname van eisers in het gezin van hun moeder als duurzaam gekwalificeerd kan worden.
Niet aannemelijk is geworden dat referent voortdurend op voldoende wijze financieel heeft bijgedragen aan de kosten van opvoeding en onderhoud van eisers. Referent heeft in dit verband geen stukken overgelegd over de periode 1992
tot 1996.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat referent zich met het gezag of de opvoeding van eisers heeft beziggehouden, noch dat er overigens sprake was van zodanige contacten tussen referent en eisers dat van een voortgezette
gezinsband gesproken kan worden. Hierbij merkt de rechtbank nogmaals op dat referent geen enkel stuk heeft overgelegd over de periode vóór 1996, waaruit een intensief contact tussen hem en eisers zou kunnen blijken.
Het voorstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feitelijke gezinsband is verbroken, zodat eiser om die reden geen aanspraak op toelating kan ontlenen aan
het terzake gevoerde beleid.
6. Indien niet aan alle vereisten voor toelating is voldaan, is toelating niettemin mogelijk op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, als achterlating van de betrokkene in het land van herkomst van onevenredige hardheid
zou zijn. In dit verband is met name van belang of er, gemeten aan de behoefte, in het land van herkomst aanvaardbare opvang is. De gemachtigde van eisers heeft in dit kader bij het gehoor door de AC het verzoek gedaan om een
onderzoek door de Nederlandse ambassade te verrichten naar de situatie van eisers in Ghana. Uit het bestreden besluit valt niet af te leiden waarom een dergelijk onderzoek achterwege is gelaten. De rechtbank is van oordeel dat,
gelet op de medische verklaringen van de moeder en de geschetste omstandigheden waarin eisers verkeren, verweerder niet zonder enige motivering aan dit verzoek voorbij kan gaan. Hierbij is van belang dat in het bestreden besluit
staat vermeld dat het gehoor door de AC als ingelast moet worden beschouwd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust.
7. Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende ten aanzien van eisers beroep op artikel 8 EVRM. Vaststaat dat tussen referent en eisers sprake is van familie- en gezinsleven. Aangezien aan eisers nimmer verblijf in Nederland is
toegestaan, is in dit geval geen sprake van inmenging in het familie- en gezinsleven. In geschil is of in dit geval uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven voor verweerder een (positieve) verplichting -die
gelegen kan zijn in de omstandigheid dat sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen- voortvloeit om eisers verblijf in Nederland toe te staan. Dit moet worden
vastgesteld aan de hand van een redelijke afweging tussen de belangen van het individu en die van de Nederlandse Staat. In bezwaar heeft referent zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een objectieve belemmering,
aangezien hij niet voor toelating in Ghana in aanmerking komt. Hij heeft immers zijn Ghanese nationaliteit verloren. Door de Ghanese immigratieregels is toelating niet gewaarborgd. Verweerder heeft gesteld dat de Nederlandse
nationaliteit van referent geen reden is om zonder meer aan te nemen dat er sprake is van een objectieve belemmering. Verweerder heeft echter nagelaten aan te geven waarop deze stelling is gebaseerd. Deze enkele overweging is naar
het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om te kunnen concluderen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering. Het bestreden besluit is dan ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
8. Gelet op hetgeen overwogen is in de rechtsoverwegingen IV 6 en 7 is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, zodat het besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 Awb zal
worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn begroot op f 1420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420,-- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,-- (zegge: tweehonderdenvijfentwintig gulden).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2001, door mr. F. Salomon, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc: JL
Coll:
Bp: -
D: B