ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1768

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/4700
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na onrechtmatige bewaring van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser A, van Egyptische nationaliteit. Eiser was op 29 juli 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, en de bewaring heeft meer dan zes maanden geduurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 9 februari 2001 door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, is opgeheven, maar dat dit te laat was, aangezien de termijn van zes maanden op 28 januari 2001 was verstreken. Eiser heeft aangevoerd dat de voortduring van de bewaring na deze termijn niet langer rechtmatig was en heeft verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank overwoog dat verweerder de schadevergoeding tot nihil had kunnen beperken door eiser onmiddellijk na het verstrijken van de termijn in vrijheid te stellen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had betwist dat de voortduring van de bewaring niet langer gerechtvaardigd was en dat er geen feiten of omstandigheden waren aangevoerd die dit zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op f 1.500,-, ter compensatie voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van eiser.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op f 1.420,-. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De uitspraak is gedaan door rechter F. Salomon en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier K. van Berloo.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht
j° artikel 34a Vreemdelingenwet
reg. nr.: AWB 01/4700 OVERIO
inzake: A, van gestelde Egyptische nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 29 juli 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) in bewaring gesteld. Verweerder heeft op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van
eiser gegeven.
Eerdere beroepen van eiser, waarbij opheffing van de bewaring werd gevorderd, zijn bij uitspraken van 16 augustus 2000 en 5 december 2000 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 2 februari 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Op 9 februari 2001 is de vrijheidsontnemende maatregel door verweerder opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman,
werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de bewaring op 28 januari 2001 reeds zes maanden duurde en dat de voortduring ervan na die datum niet langer rechtmatig was.
Verweerder heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de bewaring inderdaad is opgeheven in verband met het verstrijken van de zes maanden-termijn, doch dat termen aanwezig zijn om de schadevergoeding te matigen tot nihil omdat
eiser het onderzoek heeft tegengewerkt: hij heeft eerst een alias gebruikt en zich daarna bediend van een andere nationaliteit, hij heeft informatie achtergehouden over het bestaan van familie in Egypte en hij heeft zelf geen actie
ondernomen om contact op te nemen met deze familie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
De bewaring heeft meer dan zes maanden voortgeduurd. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd was te achten, is de duur van de
bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang
van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes
maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). Deze situatie doet zich hier niet voor.
Verweerder heeft niet betwist dat de voortduring van de bewaring op 29 januari 2001 niet langer gerechtvaardigd was. De rechtbank ziet geen aanleiding om de schadevergoeding op nihil te stellen, aangezien op verweerder zelf de
verplichting rust om de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring te beoordelen. De door verweerder aangevoerde omstandigheden maken dit niet anders. In dit verband wordt nog overwogen dat verweerder zelf de schadevergoeding
tot nihil had kunnen beperken door eiser onmiddellijk na ommekomst van de zes maanden-termijn in vrijheid te stellen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken waarom verweerder hiertoe niet in staat was geweest.
Het moet voor verweerder zeker met behulp van de huidige elektronische hulpmiddelen mogelijk zijn op eenvoudige wijze te bepalen op welk moment de bewaring van een vreemdeling de duur van zes maanden begint te benaderen.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als genoemd in artikel 34j van de Vw en wel tot een bedrag van f 150,- per dag dat eiser in een Huis van
Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 1.500,-.
Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van f 1.500,-, (zegge: vijftienhonderd gulden) te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van f 1.420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier
dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2001 in tegenwoordigheid van K. van Berloo, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: KB
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.