ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1936
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling van een staatloze Fayli Koerd met gegronde vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2001 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een staatloze Fayli Koerd, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had op 2 juli 1998 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke op 30 maart 1999 werd afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser stelde dat hij gegronde redenen had te vrezen voor vervolging in Irak, waar hij vandaan komt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van Fayli Koerden in Noord-Irak en de mogelijke ontneming van de Iraakse nationaliteit. Dit was cruciaal voor de beoordeling van eisers asielrelaas.
De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering bevatte en dat verweerder had moeten onderzoeken of eiser, als Fayli Koerd, risico liep op vervolging bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op ƒ 1.420,--. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser gestorte griffierecht van ƒ 50,-- door de Staat der Nederlanden aan eiser moet worden vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties waarin de nationaliteit en de status van de aanvrager onduidelijk zijn. De rechtbank heeft de noodzaak van aanvullend onderzoek onderstreept, wat van groot belang is voor de bescherming van vluchtelingenrechten.