ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2357
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toepassing van overgangsrecht bij aanvraag mvv en hardheidsclausule in vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 9 mei 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, die door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling was gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De president overwoog dat, nu het primaire besluit voor 1 april 2001 was bekendgemaakt, het voor die datum geldende recht van toepassing blijft op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar. Dit is in overeenstemming met artikel 118, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
De president heeft verder vastgesteld dat de Vw 2000 geen overgangsrechtelijke bepalingen bevat die van toepassing zijn op de buitenbehandelingstelling van aanvragen. De president heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De president heeft echter ook geoordeeld dat de gevraagde voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de mvv-plicht. De president heeft de gronden van de verzoeker, die asielgerelateerd waren, niet als voldoende geacht om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Uiteindelijk heeft de president het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de Staatssecretaris terecht had besloten de uitzetting van de verzoeker niet achterwege te laten. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen aanvragen voor een verblijfsvergunning op reguliere gronden en asielaanvragen, zoals beoogd door de wetgever in de Vw 2000.