ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2402

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/66203
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Lely - van Goch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag vergunning tot verblijf voor minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van een vergunning tot verblijf voor een minderjarige Marokkaanse jongen, A, geboren op [...] augustus 1995. De aanvraag was ingediend door zijn vader, B, die als referent fungeerde. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de eiser niet voldeed aan het mvv-vereiste en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, als minderjarige, niet in staat was om zijn belangen redelijk te waarderen, waardoor hij niet zelf in het geding kon optreden. De referent, B, was geen wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige eiser, en er was geen andere vertegenwoordiger naar burgerlijk recht aangesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat de wettelijke vertegenwoordiging ontbrak en de minderjarige niet in staat was om zelfstandig op te treden in rechte. De rechtbank heeft opgemerkt dat er mogelijkheden zijn voor het benoemen van een voorlopige vertegenwoordiger, maar dat dit aan de referent of de gemachtigde van de eiser was om te regelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 00/66203
Datum uitspraak: 28 maart 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw)
in de zaak van
A,
geboren op [...] augustus 1995,
van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. G.A.P Avontuur,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. R.H. Visser,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 14 oktober 1999 heeft B, vader van eiser en referent, ten behoeve van eiser een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij vader, B, gedaan. Bij beschikking van 29 oktober 1999 heeft de korpschef van de regiopolitie Midden- en West-Brabant namens verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Namens eiser is daartegen bij bezwaarschrift van 9 november 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 25 juli 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten.
Bij beroepschrift van 8 augustus 2000 is namens eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Op gelijke datum is tevens een verzoekschrift ingediend waarin de president van de rechtbank verzocht wordt een onverwijlde voorziening te treffen inhoudende dat verweerder niet zal overgaan tot uitzetting van eiser uit Nederland zolang nog niet is beslist op het beroepschrift.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 februari 2001. Eiser is daarbij niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking van 25 juli 2000, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Eiser, een buitenechtelijk kind van B (referent), verbleef vanaf zijn geboorte in Marokko, eerst bij zijn moeder en later tijdelijk bij een oom omdat zijn moeder niet voor hem kon en wilde zorgen. Referent heeft eiser op 11 september 1999 meegenomen naar Nederland. Referent heeft namens eiser op 13 oktober 1999 een vergunning tot verblijf voor verblijf bij vader aangevraagd. De korpschef heeft vastgesteld dat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en aan eiser een termijn tot 27 oktober 1999 gegeven om het verzuim te herstellen dan wel aan te tonen niet mvv-plichtig te zijn. Bij brief gedateerd op 26 oktober 1999, waarin een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 16a, zesde lid, van de Vw is namens eiser de aanvraag aangevuld. Verweerder heeft op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb besloten de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen, aangezien hij niet voldoet aan het mvv-vereiste en eiser niet, dan wel onvoldoende, heeft aangetoond te behoren tot één van de vrijstellingscategorieën genoemd in artikel 16a van de Vw en artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3. Verweerder stelt zich primair op het standpunt, dat eiser, gelet op artikel 8:21 van de Awb, niet in zijn beroep ontvankelijk is. Verweerder merkt op dat eiser minderjarig is en dus onbekwaam om zelfstandig in rechte op te treden. Referent, die eiser niet erkend heeft, is geen wettelijke vertegenwoordiger van eiser en voorts is niet gebleken noch gesteld dat eiser anderszins een vertegenwoordiger naar burgerlijk recht heeft. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat de onderhavige aanvraag om toelating d.d. 13 oktober 1999 op juiste gronden buiten behandeling is gesteld, omdat eiser niet beschikte over een geldige mvv, ook niet nadat hem een redelijke termijn was geboden om die mvv alsnog over te leggen. Verder is niet gebleken dat eiser ingevolge artikel 16a, derde lid, van de Vw en artikel 52a van het Vb gerekend kan worden tot één of meer van de categorieën waarbij vrijstelling van het mvv-vereiste plaatsvindt. Eiser heeft na het verstrijken van de verzuimtermijn zijn aanvraag aangevuld. Pas in de bezwaarprocedure heeft eiser een beroep op de hardheidsclausule in de zin van artikel 16a, lid 6, van de Vw gedaan. Verweerder is van mening dat eiser daarmee te laat is. Derhalve kunnen de inhoudelijke stellingen van eiser waarom hij vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste niet aan de orde komen.
4. Namens eiser is aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld wegens het ontbreken van een mvv. Namens eiser is beroep gedaan op de hardheidsclausule. Er zal sprake zijn van bijzondere hardheid indien onverkort wordt vastgehouden aan het mvv-vereiste. Van eiser kan in redelijkheid niet worden gevergd naar Marokko terug te keren om aldaar een mvv aan te vragen, omdat eiser sinds 20 september 1999 naar school gaat en het niet in zijn belang is wanneer hij weer terug naar Marokko zou moeten. Hij zou dan een groot deel van het schooljaar moeten missen en opnieuw moeten wennen aan zijn woonsituatie. Een eventuele scheiding van zijn vader zal zeer traumatiserend uitwerken. Voor referent is het niet mogelijk om vakantie op te nemen en eiser te begeleiden naar Marokko om aldaar een mvv aan te vragen. Tenslotte is gesteld dat de vrijstelling voor familieleden van EU-onderdanen ook moet gelden voor Nederlanders.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. In artikel 8:21, eerste lid, van de Awb is het volgende bepaald: „Natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, worden in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. De wettelijke vertegenwoordiger behoeft niet de machtiging van de kantonrechter, bedoeld in artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.“ In het tweede lid staat: “De in het eerste lid bedoelde personen kunnen zelf in het geding optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht.“
7. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat eiser, die minderjarig is, in dit geding niet overeenkomstig artikel 8:21, eerste lid, van de Awb wordt vertegenwoordigd, nu referent niet de wettelijke vertegenwoordiger van eiser is en evenmin gebleken is van het bestaan van een andere vertegenwoordiger naar burgerlijk recht. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld namens eiser, die op dat moment vijf jaar oud was. De rechtbank is van oordeel dat een kind van vijf jaar niet in staat is zijn belangen redelijk te waarderen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat ook de situatie van artikel 8:21, tweede lid, van de Awb zich niet voordoet. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
8. Teneinde een rechtsingang te scheppen zou een voorlopig vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 8:21, derde lid, van de Awb benoemd kunnen worden, zoals de gemachtigde van eiser heeft opgemerkt. Het ligt op de weg van referent of eisers gemachtigde om met een voorstel hieromtrent te komen. De rechtbank merkt op dat er ook andere mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld op grond van bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
9. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Lely - van Goch en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2001 in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik als griffier.
de griffier de rechter