Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/13105
Datum uitspraak: 13 april 2001
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en
artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
op het beroep tegen de bewaring toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1976,
van Russische nationaliteit,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
gemachtigde: mr. A. Caddeo,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde: mr. H.W. Pieters,
ambtenaar bij de IND.
Op 30 maart 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Vw).
De vreemdeling heeft op 2 april 2001 beroep ingesteld tegen zijn inbewaringstelling. Tevens heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De bewaring is op 3 april 2001 opgeheven.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2001. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk in de Arabische taal aanwezig.
1. Het bevel tot bewaring van 30 maart 2001 is op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gegeven omdat de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven.
2. De bewaring is inmiddels op 3 april 2001 opgeheven, zodat de rechtbank nog slechts heeft te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
3. Op 1 april 2001 is de Vwet 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000 nr. 495; verder: Vw 2000) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de Vreemdelingenwet ingetrokken (artikel 122 van de Vw 2000).
4. In artikel 121, tweede lid, van de Vw is voorzien in een overgangsregeling voor beroepen van vreemdelingen die, zoals in dit geval, vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 in bewaring zijn gesteld en waarvan de bewaring na 1 april 2001 voortduurt. Bij uitspraken van 4 april 2001 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank (Awb 01/11957 en 01/12024, www.rechtspraak.nl, ELRO-nrs. AB0891 en AB0890) onder meer overwogen dat voornoemde bepaling alleen ziet op het procesrecht. Nu overgangsrecht ten aanzien van het materiële recht ontbreekt, brengt de inwerkingtreding van de Vw 2000 -en daarmee de intrekking van de Vw-, mee dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van de vreemdeling en de voortduring van deze maatregel tot 1 april 2001 moet worden beoordeeld aan de hand van het materiële recht zoals dat tot die datum gold. Ten aanzien van de voortduring van de maatregel van bewaring na 1 april 2001 is de Vw 2000 van toepassing.
5. Ten aanzien van de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring op grond van artikel 26 van de Vw tot 1 april is het volgende van belang.
6. De vreemdeling is op 29 maart 2001 aangehouden op verdenking van het plegen van een winkeldiefstal. Nadat de zaak de volgende dag was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, is de vreemdeling overgedragen aan de vreemdelingendienst en is hij in bewaring gesteld.
De rechtbank constateert dat het departementale dossier onvoldoende gegevens bevat om de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te kunnen toetsen. Blijkens het proces-verbaal van winkeldiefstal van 30 maart 2001 zouden er diverse andere documenten die op voornoemd traject betrekking hebben, waaronder een schriftelijke aangifte en twee processen-verbaal van verhoor inverzekeringstelling, aanwezig moeten zijn. Blijkens een telefoonnotitie van 5 april 2001 heeft de Vreemdelingendienst slechts de beschikking over voornoemd proces-verbaal. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat de andere stukken niet te traceren waren, hetgeen mede redengevend is geweest voor de opheffing van de bewaring van de vreemdeling.
Nu er onvoldoende informatie voorhanden is om de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te kunnen toetsen, moet de rechtbank het ervoor houden dat dit voortraject, en daarmee ook de daaropvolgende inbewaringstelling, onrechtmatig is geweest. Het beroep is dan ook gegrond.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van de vreemdeling, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding van ƒ 200,-- per dag toe te kennen voor vier dagen die de vreemdeling vanaf 30 maart 2001 heeft doorgebracht in een politiecel. Dit betekent dat een schadevergoeding van ƒ 800,-- zal worden toegekend. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat de vreemdeling geen gevolg heeft gegeven aan de aanzegging Nederland te verlaten na de opheffing van zijn eerdere inbewaringstelling geen reden van billijkheid vormt die tot matiging van de schadevergoeding moet leiden.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal ƒ 1420,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
· 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt ƒ 710,--;
· wegingsfactor 1.
9. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van ƒ 800,--
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van ƒ 1420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.A.P. van der Roest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2001 in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier.
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 95 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met de artikelen 69, derde lid, 85 en 121, tweede lid, van de Vw 2000, binnen een week na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage).
Afschrift verzonden: 13 april 2001
De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 800,--.
Aldus gedaan door mr. O.A.P. van der Roest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2001 in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier.