ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2472

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 01/489
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • J.S.W. Holtrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan DNA-onderzoek door erfgenamen

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juni 2001, heeft eiser, geboren op 7 augustus 1951, een kort geding aangespannen tegen meerdere gedaagden, die erfgenamen zijn van de op 9 april 2000 overleden heer JWN. Eiser vordert dat de gedaagden hun medewerking verlenen aan een DNA-onderzoek, omdat hij twijfelt aan zijn biologische afstamming. Eiser heeft herhaaldelijk verzocht om deze medewerking, maar de gedaagden hebben dit geweigerd. De zaak is behandeld op zittingen op 23 mei en 22 juni 2001, waarbij de notaris is gehoord over de mededelingen van de erflater over de biologische afstamming van eiser. De notaris heeft verklaard dat de erflater herhaaldelijk heeft gesteld de biologische vader van eiser te zijn, maar heeft zich beroepen op zijn verschoningsrecht en kon geen verdere details geven.

De rechtbank oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij het DNA-onderzoek, omdat het DNA-materiaal in kwaliteit kan afnemen. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en bepaalt dat de gedaagden binnen twee dagen na verzoek van het instituut erfelijk materiaal ter beschikking moeten stellen. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat gedaagden in gebreke blijven. De kosten van het DNA-onderzoek worden niet ten laste van de nalatenschap gebracht, omdat deze vordering ongegrond is. De rechtbank beslist dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van biologische afstamming en de rechten van een persoon om duidelijkheid te krijgen over zijn afkomst, vooral in het licht van de mededelingen van de erflater. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de uitspraak moeten voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 29 juni 2001,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 01/489 van:
Eiser,
wonende te Zwolle,
procureur mr. H.C. Grootveld,
advocaat mr. L.C. van der Veer te Meppel,
tegen:
1. gedaagde 1,
wonende te Gouda,
2. gedaagde 2,
wonende te Gouderak,
3. gedaagde 3,
wonende te Hardinxveld-Giessendam,
4. gedaagde 4,
wonende te Ladner B.C., Canada,
5. gedaagde 5,
wonende te Kiparissia, Messinia, Griekenland,
6. gedaagde 6,
wonende te Streefkerk,
7. gedaagde 7,
wonende te Ootmarsum,
8. gedaagde 8,
wonende te Streefkerk,
9. gedaagde 9,
wonende te Hardinxveld-Giessendam,
10. gedaagde 10,
wonende te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,
11. gedaagde 11,
wonende te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,
gedaagden,
procureur mr. L.M. Bruins,
advocaten mrs. Ch.L. van den Puttelaar en D. Akdemir te Rotterdam.
1. Procesverloop
Ter zitting van 23 mei 2001 is de zaak door de advocaten van partijen bepleit. De behandeling van de zaak is daarna voortgezet teneinde de notaris te horen. Daartoe is een hoorzitting bepaald. Deze hoorzitting heeft op 22 juni 2001 in het bijzijn van de advocaten van partijen plaatsgevonden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zittingen van 23 mei 2001 en 22 juni 2001 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Eiser is op 7 augustus 1951 geboren uit MS.
MS was gehuwd met WB; het huwelijk werd op 6 juni 1946 gesloten te Berkenwoude en medio 1979 door echtscheiding ontbonden.
MS en WBr zijn op respectievelijk 10 april 1995 en 2 augustus 1999 overleden.
Bij testament van 26 maart 1996 zijn gedaagden sub 1 tot en met sub 10 aangewezen als erfgenamen van de op 9 april 2000 overleden heer JWN (hierna: de erflater). Gedaagde sub 11 is in dit testament aangewezen als executeur-testamentair.
Eiser heeft gedaagden (herhaaldelijk) verzocht hun medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, maar tot op heden hebben zij die medewerking geweigerd.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- te bepalen dat de erfgenamen en de executeur-testamentair, op een wijze zoals voorgeschreven door een door eiser in te schakelen instituut hun medewerking verlenen aan het DNA-onderzoek, en daarvoor erfelijk materiaal ter beschikking stellen, op straffe van een dwangsom, waarbij de kosten van het DNA-onderzoek ten laste van de nalatenschap komen.
Daartoe heeft eiser het volgende aangevoerd.
Op 25 mei 2000 heeft eiser op verzoek van de notaris een onderhoud met hem gehad. In dit onderhoud is eiser medegedeeld dat de notaris belast is met de verdeling van de nalatenschap van erflater en dat deze bij leven herhaaldelijk heeft gesteld de biologische vader te zijn van eiser. Tot de dag van het onderhoud met de notaris heeft eiser in de veronderstelling geleefd dat hij de biologische zoon was van WB. Hij heeft hierover nooit enige reden of aanleiding tot twijfel gehad. De notaris heeft niet willen overgaan tot de verdeling van de boedel zonder eiser daarvan in kennis te stellen. Eiser neemt de door de notaris gedane mededelingen serieus. Vanwege het overlijden van de ouders in respectievelijk 1995 en 1999, behoort navraag bij hen niet meer tot de mogelijkheden.
Het onderhoud heeft bij eiser een klemmend gevoel van onzekerheid teweeg gebracht, dat in het afgelopen jaar steeds is toegenomen. Eiser wil dat daar een eind aan komt. Hij heeft recht en reden om te verlangen dat diegenen die in staat zijn die twijfel weg te nemen daaraan hun medewerking verlenen, nu dit kan worden bewerkstelligd door een eenvoudige DNA-test. Tot nu toe hebben de erfgenamen hun medewerking daaraan ontzegd.
Eiser heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering omdat het DNA-materiaal dat de test mogelijk maakt - door de notaris uit het sterfhuis veiliggesteld - in kwaliteit afneemt of teloor kan gaan. Bij het beoogde DNA-onderzoek zal met grote zekerheid kunnen worden vastgesteld of de beide monsters “matchen”.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Op zichzelf is de door eiser geuite dringende wens om te weten, van wie hij afstamt voldoende om een gerechtvaardigd en spoedeisend belang aanwezig te achten bij een onderzoek, zoals door hem gevraagd. Hij heeft daar recht op, ook indien deze wens -naar hij in deze procedure stelt- zich beperkt tot een vaststelling van een eventuele biologische verwantschap met de erflater.
4.2. De enige reden om de behandeling ter zitting aan te houden om de notaris te horen was om een enigszins gefundeerd oordeel te geven over de waarde van de aan de notaris toevertrouwde mededeling, zoals aan eiser doorgegeven, dat de erflater de biologische vader van eiser is. Mocht de mededeling niet voldoende serieus te nemen zijn, dan zou het verweer van gedaagde -er op neerkomend dat het gevraagde DNA-onderzoek een inbreuk zou vormen op de privacy en lichamelijke integriteit van de overledene, alsmede dat voorlopig ook andere middelen aan eiser ten dienste staan om meer zekerheid over zijn afkomst te krijgen- bij belangenafweging moeten slagen.
4.3. De notaris heeft zich beroepen op zijn verschoningsrecht. Hij heeft gezegd niet meer te kunnen zeggen dan wat hij aan eiser en aan gedaagden heeft verklaard, en zoals dit ter aangehouden zitting aan hem is voorgehouden. Wel heeft hij nog aangegeven dat zijn mededeling aan eiser over wat de erflater hem had gezegd was ingegeven door zijn plicht om een verklaring van erfrecht af te geven, die naar zijn beste weten, in overeenstemming met de werkelijkheid is.
4.4. De notaris heeft niet aangegeven wanneer, op welke wijze en hoe vaak de erflater zich jegens hem heeft uitgelaten over zijn biologische verwantschap met eiser. Maar wel, dat hij als notaris een hem gedane mededeling uiteraard niet zonder grond serieus neemt. En daar moesten partijen en de rechter het mee doen.
4.5. Het vorenstaande is voldoende voor de kort-geding rechter om het belang van eiser te laten prevaleren boven dat van de neven en de nichten. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat het hier niet gaat om het belang van kinderen van de erflater maar om dat van verwanten in de zijlinie. Hun belang, hoe respectabel ook, dient toch enigszins gerelativeerd te worden. In dat verband wordt nog opgemerkt dat de aard van de inbreuk op de belangen van de erven slechts gering zal zijn nu aannemelijk is dat er reeds sporen van de erflater veilig zijn gesteld. Te verwachten is dus dat met die sporen het DNA-onderzoek kan worden uitgevoerd en de gewenste zekerheid voor eiser in welke zin dan ook kan worden verkregen. Overigens -en dat is ook van invloed op de beslissing- zou eiser niet op een vergelijkbare eenvoudige wijze (het ontbreken van) zijn verwantschap met zijn in 1999 overleden wettige vader kunnen laten vaststellen.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering als na te melden moet worden toegewezen. De vordering om de kosten van het DNA-onderzoek ten laste van de boedel te brengen wordt afgewezen, nu deze ongegrond en in elk geval prematuur is. Voorts wordt aanleiding gevonden de dwangsom te matigen en daaraan een maximum te verbinden.
Gelet op de aard van het geschil wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De President:
Bepaalt dat gedaagden na betekening van dit vonnis hun medewerking dienen te verlenen aan het DNA-onderzoek door of namens het instituut dat door eiser zal worden verzocht om bedoeld onderzoek te verrichten, op een de wijze zoals voorgeschreven door het instituut, alsmede dat zij daarvoor binnen twee dagen na een verzoek daartoe van het instituut erfelijk materiaal ter beschikking dienen te stellen.
Bepaalt dat gedaagden voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan dit vonnis te voldoen een dwangsom van ƒ 250,-- verbeuren met een maximum van ƒ 25.000,--.
PROCESKOSTEN
GRIFFIERECHT
eiser * boek I : 315
* varia : 400
* geldvordering =<10.000 : 400
> 10.000 <= 25.000: 475
> 25.000: 1.9 % hoofdsom tot max 7.485
gedaagde : 400
bij toevoeging: let op eventuele toepassing van art. 57 Rv. !
SALARIS PROCUREUR
- seriezaken (ENECO, BUMA)
en verstekzaken : 1.000
- overige zaken : >= 1.550
- maximum = 18.000
DAGVAARDINGSKOSTEN (zie de uitgebrachte dagvaarding)
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Holtrop en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
esk