ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2601
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Elkerbout
- J. Raeijmaekers
- W. Walgemoed
- Rechtspraak.nl
Beslissing over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 11 juli 2001 een beslissing genomen op de vordering van de officier van justitie, ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, met betrekking tot de veroordeelde [A.] N.V. en de verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de veroordeelde en medeveroordeelden zou zijn verkregen. De officier van justitie heeft het bedrag geschat op fl. 2.600.000,00, met de verplichting voor de veroordeelde om fl. 2.366.000,00 aan de Staat te betalen.
Tijdens de zitting op 18 mei 2001 heeft de officier van justitie de vordering aangepast, waarbij het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd verhoogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en de medeveroordeelden door hun strafbare feiten wederrechtelijk voordeel hebben verkregen. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapportages van het Bureau financiële Ondersteuning van de politie Haaglanden, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel over de jaren 1994 tot en met 1997 werd berekend.
De rechtbank oordeelde dat de berekeningen in de rapporten deugdelijk waren en niet voldoende gemotiveerd waren weersproken door de verdediging. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat, waarbij werd bepaald dat indien de veroordeelde of de medeveroordeelden een deel van het bedrag zouden betalen, de veroordeelde van betaling zou worden bevrijd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de draagkracht van de veroordeelde niet toereikend was om aan de veroordeling te voldoen, en stelde het te betalen bedrag vast op fl. 2.366.000,00.
De beslissing is genomen door de rechtbank in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2001. De rechtbank benadrukte dat de ontnemingsmaatregel een afzonderlijke sanctie is en dat de financiële situatie van de veroordeelde geen reden kan zijn om het te betalen bedrag te verlagen.