ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2793
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.P. Smit
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van een Turkse vreemdeling en schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Turkse vreemdeling, eiser, die op 26 april 2001 in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de bewaring, die op 2 mei 2001 naar de rechtbank was verstuurd, te laat was. Volgens artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de kennisgeving uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel te worden verzonden. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor de kennisgeving op 1 mei 2001 had moeten eindigen, maar dat deze pas op 2 mei 2001 was verzonden, waardoor de bewaring onrechtmatig werd geacht.
De rechtbank overwoog dat de te late kennisgeving de waarborgen van de vreemdelingenwetgeving had geschonden, waardoor eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van ƒ 1.200,- voor de dagen dat hij ten onrechte in bewaring was gehouden. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op ƒ 710,- werden begroot. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring ingaande 10 mei 2001.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige kennisgeving in het kader van de vreemdelingenwetgeving en de gevolgen van een te late kennisgeving voor de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelde vast dat de belangen van de openbare orde niet in de weg stonden aan de opheffing van de bewaring, gezien de onrechtmatigheid van de maatregel.