ECLI:NL:RBSGR:2001:AD4855
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- R.J. Paris
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verbod op medewerking aan militaire acties tegen Afghanistan na aanslagen op 11 september 2001
In deze zaak, die op 26 oktober 2001 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderden verschillende organisaties, waaronder de Vereniging van Juristen voor de Vrede en de politieke partij De Groenen, een verbod op de medewerking van de Staat der Nederlanden aan militaire acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk tegen Afghanistan, die volgden op de aanslagen van 11 september 2001. De eiseressen stelden dat deze militaire acties in strijd waren met het volkenrecht en de Nederlandse Grondwet, en dat de VS zich niet konden beroepen op het recht op zelfverdediging zoals vastgelegd in artikel 51 van het VN-Handvest.
De rechtbank oordeelde dat de aanslagen op 11 september 2001, gepleegd door terroristen die in opdracht van Osama bin Laden handelden, als een gewapende aanval konden worden gekwalificeerd. De rechtbank erkende dat de Veiligheidsraad van de VN het recht op zelfverdediging had bevestigd in resoluties 1368 en 1373, en dat de militaire acties van de VS en het VK in Afghanistan gerechtvaardigd waren onder dit recht. De rechtbank concludeerde dat de steun van Nederland aan deze acties niet in strijd was met de Grondwet, en dat de vorderingen van de eiseressen moesten worden afgewezen.
De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen af en veroordeelde hen in de kosten van het geding. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van de juridische beoordeling van militaire acties in het kader van internationale recht en zelfverdediging, vooral in het licht van de aanslagen die de wereldorde hebben veranderd.