ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5460
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Roché
- Rechtspraak.nl
Klaagschrift tegen rechtshulpverzoek van Britse autoriteiten
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 november 2001 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, geboren op 9 juni 1937 en wonende in Groot-Brittannië. Het klaagschrift richtte zich tegen een schrijven van de officier van justitie van 2 maart 2001, waarin deze aankondigde te willen voldoen aan een rechtshulpverzoek van de Britse autoriteiten, gedateerd 10 juli 2000. De rechtbank heeft het klaagschrift in raadkamer behandeld, waarbij de raadsman van klager, mw. mr. T.B. Trotman, aanwezig was. De officier van justitie concludeerde primair tot niet-ontvankelijkheid van klager in het beklag, maar de rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om op het klaagschrift te beslissen op basis van artikel 21, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overwoog dat de Britse autoriteiten de officier van justitie hadden verzocht het rechtshulpverzoek vertrouwelijk te behandelen, wat leidde tot de beslissing om klager niet in raadkamer te horen. De rechtbank wees het verzoek van de raadsman om aanhouding van de behandeling af, omdat er voldoende tijd was geweest om zich voor te bereiden. De rechtbank concludeerde dat de telefoontaps, verkregen onder artikel 125g (oud) van het Wetboek van Strafvordering, onder de reikwijdte van artikel 552oa, vierde lid, vallen, en dat er verlof van de rechtbank nodig is voor het afgeven van deze gegevens aan buitenlandse autoriteiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond voor zover het stelde dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mocht worden gegeven zonder verlof van de rechtbank. De overige verzoeken van klager werden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter Roché, in tegenwoordigheid van griffier mr. Buitenhuis, en werd openbaar uitgesproken op 12 november 2001.