ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5472
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling wegens medische redenen
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, die in een penetentiair ziekenhuis verbleef. De rechtbank constateerde dat er geen bewijs was dat het voor de vreemdeling verantwoord zou zijn om te reizen, gezien zijn medische toestand. De vreemdeling was al vier weken in het ziekenhuis opgenomen, wat volgens de Vreemdelingencirculaire een belangrijke indicatie is dat reizen onverantwoord is. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat de inbewaringstelling onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, met ingang van de datum waarop de vreemdeling in een regulier ziekenhuis kan worden opgenomen of eerder als zijn gezondheidstoestand dat toelaat.
De rechtbank benadrukte dat de Vreemdelingenwet 2000, met name artikel 59, geen grondslag biedt voor het in vreemdelingenbewaring stellen van iemand die rechtmatig verblijf heeft. De uitspraak volgde op een eerdere beslissing van 26 april 2001, waarin de rechtbank het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig had geoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er sindsdien geen zicht op uitzetting bestond, waardoor de bewaring op andere gronden onrechtmatig was geworden. De rechtbank wees ook op het belang van de openbare orde, maar dit woog niet op tegen de medische situatie van de vreemdeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.I. Klaassens, met mr. T. Klooster als griffier, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.