ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5486

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/10461
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Lely - van Goch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf voor homoseksuele man uit Georgië

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een homoseksuele man van Georgische nationaliteit, om toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf. Eiser heeft op 14 januari 1998 aanvragen ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie op 6 augustus 1998 zijn afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 28 oktober 1999 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 1 mei 2001 uitspraak deed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in Georgië te maken heeft gehad met ernstige discriminatie en geweld vanwege zijn seksuele geaardheid. Eiser heeft verklaard dat hij in een kindertehuis heeft gewoond en daarna een zwervend bestaan heeft geleid, waarbij hij meerdere keren is mishandeld en verkracht. De rechtbank oordeelt dat de discriminatie die eiser heeft ondervonden substantieel is en dat zijn leven daardoor onhoudbaar is geworden. De rechtbank is van mening dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser zich had kunnen onttrekken aan de vervolging door zich elders in Georgië te vestigen.

De rechtbank vernietigt de bestreden beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en oordeelt dat eiser ten onrechte niet als vluchteling is toegelaten. Tevens wordt de Staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die door de Staatssecretaris moeten worden vergoed, en benoemt de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 99/10461 VRWET V1
Datum uitspraak: 1 mei 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1980,
van Georgische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. P.J. Wapperom,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde mr. P.M. Kruijdenberg
Het procesverloop
Op 14 januari 1998 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 6 augustus 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Eiser heeft daartegen bij bezwaarschrift van 2 september 1998 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 28 oktober 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 23 november 1999 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 maart 2001. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door een kantoorgenote van zijn gemachtigde, mr. A.W.J. van der Meer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Het vluchtrelaas
1. Eiser heeft zijn ouders nooit gekend en heeft geen familieleden. Tot 1991 heeft hij in een kindertehuis te Suchumi verbleven. Vervolgens is hij vertrokken naar Tbilisi alwaar hij tot aan zijn vertrek uit Georgië heeft rondgezworven. Hij had geen vaste woon- dan wel verblijfplaats. Eiser heeft gewerkt in de bouw. Eiser is homoseksueel. Vanaf 1991, toen bekend werd dat hij homoseksueel was, heeft hij deswege problemen ondervonden. Eiser is meerdere malen door verschillende personen beledigd, in elkaar geslagen en verkracht. Hiervan heeft hij nooit aangifte gedaan omdat hij vreesde door de politie gevangen te worden gezet en omdat hij vreesde te worden vermoord door degenen die hij zou aanklagen. Begin 1998 is eiser door vier jongens uitgescholden en geslagen omdat hij geen geld had en omdat hij homoseksueel was. Hij heeft weten te vluchten. Op 6 januari 1998 heeft eiser, middels de hulp van een vriend, Georgië weten te verlaten.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eisers relaas onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Uit de door eiser afgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid dat de ondervonden discriminatie zodanig is dat zijn leven onhoudbaar is geworden. Zo heeft eiser zich ondanks zijn seksuele geaardheid staande kunnen houden door werkzaamheden in de bouw. Voorts volgt uit de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 juli 1998 en 25 mei 2000 dat homoseksualiteit in Georgië niet meer strafbaar is en dat thans alleen nog homoseksuele contacten met minderjarigen of seksuele handelingen onder dwang strafbaar zijn. Tevens staat in genoemde ambtsberichten vermeld dat een volwassen homoseksuele man niet het risico loopt te worden aangeklaagd om de enkele reden dat hij homoseksueel is. Eiser had derhalve van de gestelde verkrachtingen en mishandelingen aangifte kunnen doen bij de autoriteiten. Eiser heeft dit echter nagelaten zodat niet is gebleken dat de Georgische autoriteiten eiser geen bescherming zouden kunnen of willen bieden tegen de gestelde discriminatoire bejegening door de burgerbevolking. Bovendien heeft eiser tot januari 1998 in Georgië verbleven, hetgeen niet duidt op een acute vluchtsituatie en kan hij zich aan de gestelde problemen onttrekken door zich elders in Georgië te vestigen. Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat juist eiser het reële risico loopt bij terugkeer naar Georgië te worden onderworpen aan een behandeling die wordt verboden door artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens komt eiser niet in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op grond van het beleid inzake minderjarige alleenstaande asielzoekers (ama) alsmede het zogenoemde traumata-beleid, voor zover hierop een beroep wordt gedaan. Ten slotte is gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Vw afgezien van het horen van eiser in bezwaar.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij dient te worden toegelaten als vluchteling dan wel dat aan hem een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard dient te worden verleend. Eiser heeft heldere en consistente verklaringen afgelegd over de vervolging van homoseksuelen door medeburgers in Georgië. Daarnaast lopen homoseksuelen die aangifte doen van de daden van hun belagers het reële risico dat zij vervolgens door de overheidsambtenaren ook nog eens worden vervolgd. Bovendien is eiser een zeer jonge man die door zijn omstandigheden nog eens extra kwetsbaar was. Tijdens zijn werkzaamheden, die overigens niet structureel waren, in de bouw speelde zijn seksuele geaardheid geen rol aangezien men hier niet van op de hoogte was. Het was voor eiser niet mogelijk zich in een andere stad dan Tbilisi te vestigen omdat zijn seksuele geaardheid op het platteland voor nog veel grotere problemen zou kunnen zorgen. Overigens heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of in Georgië sprake is van een actief vervolgingsbeleid voor homoseksuelen alsmede in hoeverre daar uiting kan worden gegeven aan homoseksuele gevoelens. Voorts kan eiser niet naar Georgië terugkeren omdat hij zal worden blootgesteld aan een behandeling zoals verboden in artikel 3 van het EVRM. Daarnaast lijdt eiser als gevolg van de traumatische ervaringen in het land van herkomst aan een posttraumatisch stresssyndroom, hetgeen is bevestigd door de heer Th. Smits, behandeld sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij Parnassia, een pyscho-medisch centrum te ’s-Gravenhage. Tevens komt eiser in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op grond van het ama-beleid. Ten slotte is eiser ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
De beoordeling
4. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 28 oktober 1999 in rechte stand kan houden.
5. Ten aanzien van het beroep op vluchtelingschap overweegt de rechtbank als volgt.
6. Op grond van artikel 15 van de Vw in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
7. Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Georgië zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser vanwege zijn homoseksuele geaardheid door verschillende medeburgers meer dan tien keer is verkracht en meerdere malen is beledigd en in elkaar is geslagen en dat het geschil zich toespitst op de vraag of deze discriminatoire bejegening door medeburgers vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin oplevert.
9. De rechtbank merkt op dat discriminatie door medeburgers vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin kan opleveren indien deze substantieel is, het leven van de betrokkene(n) daardoor onhoudbaar is geworden en de autoriteiten hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden.
10. De rechtbank acht de motivering van verweerder dat eiser zichzelf ondanks zijn seksuele geaardheid gedurende zijn zwervend bestaan staande heeft weten te houden door werkzaamheden te verrichten in de bouw, ontoereikend voor zijn conclusie dat eisers leven niet onhoudbaar is geworden. Gelet op de ernst van de discriminatoire bejegening en de omstandigheid dat eiser meerdere malen door overigens verschillende medeburgers is verkracht en mishandeld zonder dat iemand hem hulp heeft geboden, is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat er sprake is van discriminatie die substantieel is en van dien aard dat zijn leven daardoor onhoudbaar is geworden. De omstandigheid dat eiser pas in 1998 Georgië heeft verlaten, doet naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak geen afbreuk aan bovenstaande conclusie.
11. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid in onderhavige zaak niet heeft mogen tegenwerpen dat eiser zich niet tot de Georgische autoriteiten heeft gewend om bescherming te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de bijzondere individuele omstandigheden in onderhavige zaak, te weten eisers minderjarigheid en de omstandigheden dat hij geen personen had op wie hij kon terugvallen en dat hij in Georgië een zwervend bestaan leidde, niet zonder meer van hem verlangd worden dat hij de bescherming van de Georgische autoriteiten inriep. Verweerder had in onderhavige zaak niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 mei 2000 en 27 juli 1998 inzake de situatie in Georgië.
Bovendien merkt de rechtbank op dat in de genoemde ambtsberichten weliswaar wordt vermeld dat vrijwillige homoseksuele geslachtsgemeenschap tussen meerderjarige mannen niet (meer) strafbaar is gesteld maar dat veel homoseksuelen hun geaardheid voor de politie en hun omgeving geheim houden in verband met de algehele maatschappelijke houding ten aanzien van homoseksualiteit. De ambtsberichten vermelden in dit verband dat in Georgië op het gebied van homoseksualiteit, mede gezien de macho-cultuur en de invloed van de Georgische Orthodoxe kerk, geen openheid heerst. Nog afgezien van het feit dat de ambtsberichten niets vermelden over de positie van minderjarige homoseksuelen, acht de rechtbank de vrees van eiser voor represailles van de zijde van zowel de autoriteiten als zijn belagers in dit licht niet op voorhand onaannemelijk.
12. Het standpunt van verweerder dat eiser zich aan vervolging had kunnen onttrekken door zich elders in Georgië te vestigen acht de rechtbank gelet op vorengaande en de omstandigheid dat dit standpunt op geen enkele wijze nader is onderbouwd dan wel geadstrueerd, niet aannemelijk.
13. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op ontoereikende gronden heeft geweigerd eiser als vluchteling toe te laten. De bestreden beschikking komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
14. Aangezien op het bezwaar tegen de weigering eiser een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van klemmende redenen van humanitaire aard eerst naar behoren kan worden beslist nadat op de aanvraag om toelating als vluchteling is beslist, ziet de rechtbank in de vernietiging van de weigering eiser als vluchteling toe te laten voldoende aanleiding om op dezelfde grond over te gaan tot vernietiging van de weigering om aan eiser een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
15. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de beschikking op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Voorts vloeit uit het voorgaande voort dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 32, tweede lid, van de Vw heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar.
16. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ƒ 1.420,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
17. Tevens zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als de rechtspersoon die eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking;
draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon om het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 50,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Lely - van Goch, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2001 in tegenwoordigheid van mr. drs. Z. Zuidema als griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak staat geen (gewoon) rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 1 mei 2001