ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5740

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/47410 VRONTD N
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheidsontneming en plaatsingsbeschikking van een vreemdeling in het Grenshospitium en Penitentiair Complex Scheveningen

In deze zaak gaat het om de vrijheidsontneming van een vreemdeling, die tijdelijk is overgeplaatst van het Grenshospitium naar het Penitentiair Complex Scheveningen op 12 september 2001, en vervolgens weer terug naar het Grenshospitium op 19 september 2001. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen plaatsingsbeschikking was voor de terugplaatsing op 19 september 2001, wat in strijd is met de geldende regelgeving. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde dat er geen plaatsingsbeschikking nodig was omdat de vreemdeling in hongerstaking was gegaan, maar de rechtbank oordeelde dat dit standpunt niet houdbaar was. Artikel 5.5 van het Vreemdelingenbesluit, waar verweerder naar verwees, is niet van toepassing omdat de overplaatsing niet van korte duur was, en artikel 7 van het Reglement regime grenslogies biedt geen grondslag voor de overplaatsing.

De rechtbank concludeert dat de vreemdeling zich in het Grenshospitium bevindt zonder dat deze ruimte overeenkomstig de wet is aangewezen. Het beroep van de vreemdeling is gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de maatregel op te heffen, gezien de onduidelijkheid bij de directeuren van de betrokken instellingen over de noodzaak van plaatsingsbeschikkingen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gezondheidsbelangen van de vreemdeling, die in hongerstaking was gegaan. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op ƒ710,-- zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel en openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 47410 VRONTN D
inzake: A, geboren op [...] 1976, staatloos Palestijn, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 1 oktober 2001.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. M.M. Bos, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Verweij.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 8 augustus 2001 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij uitspraak van 23 augustus 2001 met kenmerk AWB 01/38368 VRONTN J heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats Haarlem een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, Vw van 20 september 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 20 september 2001, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld.
1.4 Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank nadere informatie te verschaffen. Deze informatie is op 2 oktober 2001 ontvangen waarna het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting is gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is het standpunt ingenomen dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan.
2.2 De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat de vreemdeling op 11 september 2001 telefonisch is gepresenteerd bij de Palestijnse vertegenwoordiging met een negatief resultaat. Ter zitting heeft verweerder een brief van 27 september 2001 overgelegd gericht aan het Grenshospitium waarin wordt gevraagd de vreemdeling te confronteren met de negatieve uitkomst van de presentatie en hem informatie te laten verstrekken over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat het niet onredelijk is dat verweerder de medewerking van de vreemdeling heeft gevraagd om meer informatie te verstrekken. Het is immers ook in het belang van de vreemdeling dat hij in de gelegenheid wordt gesteld, door middel van bijvoorbeeld documenten, zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, zodat zijn uitzetting wordt bespoedigd. Voorts is het zo dat vanwege het verblijf van de vreemdeling in het Penitentiair Complex Scheveningen tussen 12 september en 19 september 2001 het begrijpelijk was dat aan de vreemdeling toen daarover geen vragen zijn gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld.
2.3 Uit het dossier is naar voren is gekomen dat de vreemdeling op 12 september 2001 in verband met zijn hongerstaking is overgeplaatst naar het Penitentiair Complex Scheveningen. Het dossier bevat een plaatsingsbeschikking van 12 september 2001 waar het Penitentiair Complex Scheveningen als plaats wordt aangewezen waar de vreemdeling zich dient op te houden. Aangezien uit het dossier bleek dat de vreemdeling zich inmiddels weer in het Grenshospitium bevond, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een plaatsingsbeschikking te overleggen waarbij het Grenshospitium wederom werd aangewezen als plaats waar de vreemdeling zich dient op te houden. Bij brief van 2 oktober 2001 heeft verweerder gereageerd met de mededeling dat de vreemdeling op 19 september 2001 wederom is geplaatst in het Grenshospitium. Hiervan is echter geen beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats beschikbaar. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er ook geen plaatsingsbeschikking vereist was omdat de vreemdeling op 19 augustus 2001 in hongerstaking is gegaan en om deze reden geplaatst moest worden in het Penitentiair Complex Scheveningen. Verweerder verwijst hieromtrent naar artikel 7 van het Reglement regime grenslogies (verder: het Reglement). Dit artikel vermeldt dat de directeur kan bevelen dat een vreemdeling in afzondering wordt geplaatst indien en voor zolang als dit volstrekt noodzakelijk is teneinde zijn verblijf te verzekeren dan wel de veiligheid en orde in het grenslogies te handhaven. Ter zitting had verweerder zich nog op het standpunt gesteld dat geen plaatsingsbeschikking nodig was voor het verblijf van de vreemdeling in het Penitentiair Complex Scheveningen op grond van artikel 5.5 Vreemdelingenbesluit (Vb). Artikel 5.5, eerste lid Vb bepaalt dat de vreemdeling gedurende de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor korte duur naar elders kan worden overgebracht wanneer dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de wet. Het beroep van verweerder op artikel 5.5 Vb gaat echter niet op, omdat van de ‘korte duur’ als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, Vb geen sprake is wanneer zoals in het onderhavige geval de vreemdeling voor een periode van één week is overgeplaatst. Bovendien is dit standpunt niet in overeenstemming met de handelwijze van verweerder nu voor de overplaatsing van het Grenshospitium naar het Penitentiair Complex Scheveningen wel een plaatsingsbeschikking is genomen. Verder is de rechtbank van oordeel dat artikel 7 van het Reglement geen grondslag biedt voor de onderhavige overplaatsing van de vreemdeling van het Grenshospitium naar het Penitentiair Complex Scheveningen en terug. In het midden kan blijven of de directeur van het grenslogies aan artikel 7 van het Reglement de bevoegdheid voor een dergelijke overplaatsing kan ontlenen, aangezien in dit geval niet is gebleken dat de directeur van de bevoegdheid van artikel 7 van het Reglement daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. De plaatsingsbeschikking van de directeur van 12 september 2001 voor het verblijf van de vreemdeling in het Penitentiair Complex Scheveningen wijst daar niet op.
Bij overplaatsing van de vreemdeling op 19 september 2001 van het Penitentiair Complex Scheveningen naar het Grenshospitium had dan ook opnieuw een plaatsingsbeschikking genomen moeten worden waarbij het Grenshospitium werd aangewezen als ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. De vreemdeling bevindt zich dan thans dan ook in het Grenshospitium zonder dat deze ruimte voor hem overeenkomstig artikel 6, eerste en tweede lid Vw is aangewezen als ruimte waar hij zich dient op te houden. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank ziet echter geen aanleiding te bevelen de maatregel op te heffen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het voor de directeur van het grenslogies en het Penitentiair Complex Scheveningen kennelijk onduidelijk is geweest of voor de overplaatsing van en naar het Penitentiair Complex Scheveningen plaatsingsbeschikkingen nodig waren. Verder kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat de overplaatsing in het belang was van de gezondheid van de vreemdeling die immers op 19 augustus 2001 in hongerstaking was gegaan.
2.4 Omdat de tenuitvoerlegging van de vrijheidontnemende maatregel niet in overeenstemming is met de laatstgenomen plaatsingsbeschikking zal de rechtbank wel een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging bevelen. Verweerder dient uiterlijk op 5 oktober 2001 om 12.00 uur de tenuitvoerlegging van de maatregel in overeenstemming te brengen met de plaatsingsbeschikking van 12 september 2001, dan wel dient er, indien er aanleiding is de tenuitvoerlegging van de maatregel voort te zetten in het Grenshospitium, een beschikking te zijn genomen waarbij het Grenshospitium wordt aangewezen als plaats waar de vreemdeling zich ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid Vw dient op te houden.
2.5 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ710,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt verweerder uiterlijk 5 oktober 2001 om 12.00 uur de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in overeenstemming te brengen met de genomen plaatsingsbeschikking;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ710,-- onder aanwijzing van de Staat de Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001, in tegenwoordigheid van D.L. Meyer als griffier.
Afschrift verzonden op: 4 oktober 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.