Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 36588 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Palestijnse nationaliteit, verblijvende in het Passantenverblijf Triport te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 10 augustus 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.W.W. Raspe, werkzaam bij de IND.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 1 augustus 2001 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 3 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel. Bij brief van 7 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de vreemdeling het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij schrijven van 14 augustus 2001 heeft verweerder de rechtbank nader geïnformeerd. Bij brief van 17 augustus 2001 heeft de rechtbank verweerder gevraagd zich nader uit laten over het gestelde in de brief van 14 augustus 2001. Bij brief van 20 augustus 2001 heeft verweerder gereageerd. De gemachtigde van de vreemdeling heeft op 21 augustus 2001 op de informatie van verweerder gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder nadere zitting heeft gesloten.
2.1 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Op grond van artikel 5, tweede lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moet een ieder die is gearresteerd onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht. Blijkens artikel 5, eerste lid, sub f, EVRM heeft het tweede lid van dit artikel tevens betrekking op een persoon die is gedetineerd teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen.
2.3 Ingevolge het bepaalde in hoofdstuk A5 onder 2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dient - voor zover hier van belang - de bevoegde ambtenaar een afschrift van de beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6 lid 1 of lid 1 en 2 Vw uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moet worden meegedeeld.
2.4 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij niet in een taal die hij verstaat is ingelicht over de redenen van zijn vrijheidsontneming en de mogelijkheid om daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. Voorts is namens de vreemdeling aangevoerd dat na de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel geen piketmelding is gedaan. De vreemdeling is eerst drie dagen na zijn toegangsweigering bezocht door een piketadvocaat.
2.5 Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De vreemdeling had tijdig op de hoogte kunnen zijn van de inhoud van de beschikking aangezien er op 1 augustus om 3.00 uur door middel van een Arabisch sprekende medereiziger van de vreemdeling en rond 12.30 uur door een Arabisch sprekende ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) met de vreemdeling is gecommuniceerd. Op 1 augustus 2001 is om 3.20 uur per fax een piketmelding gedaan.
2.6 Volgens de schriftelijke reactie d.d. 21 augustus 2001 van de gemachtigde van de vreemdeling heeft noch de medereiziger noch de Arabisch sprekende ambtenaar van de Kmar met de vreemdeling over diens toegangsweigering of de mogelijkheid tot het instellen van beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel gesproken.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 In de incidentnotitie van de Kmar d.d. 1 augustus 2001 staat vermeld dat de vreemdeling alleen de klassiek Arabische taal machtig is en dat er geen tolk beschikbaar was, waarna is besloten de vreemdeling in het passantenverblijf Triport te plaatsen voor de nacht. In de beschikking waarbij de vrijheidsontnemende maatregel aan de vreemdeling is opgelegd, is niet aangegeven dat en in welke taal de strekking en inhoud van de aanwijzing als bedoeld in artikel 6 Vw is medegedeeld.
2.9 Uit de door verweerder desgevraagd verschafte informatie moet worden afgeleid dat verweerder de vreemdeling in het geheel niet heeft geïnformeerd over de redenen van zijn vrijheidsontneming en de mogelijkheid daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. Evenmin is gesteld of gebleken dat de vreemdeling eerder dan drie dagen na 1 augustus 2001 voornoemde informatie op andere wijze heeft verkregen.
2.10 De stelling van verweerder dat de vreemdeling door deze gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad nu verweerder de rechtbank op 3 augustus 2001 in kennis heeft gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel als gevolg waarvan de beroepsmogelijkheid van de vreemdeling tegen het opleggen van voornoemde maatregel is gewaarborgd, volgt de rechtbank niet. Het vorenstaande neemt immers niet weg dat de vreemdeling tot drie dagen na 1 augustus 2001 niet is ingelicht over de redenen van zijn vrijheidsontneming. Naar het oordeel van de rechtbank is hierdoor een elementair recht van de vreemdeling geschonden en is de vreemdeling in een wezenlijk belang geschaad. In dit verband verwijst de rechtbank naar het arrest Fox, Campbell and Hartley versus the United Kingdom van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (1990, par. 42) waarin staat vermeld: „Paragraph 2 of Article 5 contains the elementary safeguard that any person arrested should know why he is deprived of his liberty.“
2.11 Gelet op het voorgaande onder 2.10 acht de rechtbank de opgelegde maatregel onrechtmatig vanaf het moment van aanvang. Het beroep is mitsdien gegrond. De rechtbank zal bevelen de maatregel van bewaring met ingang van heden op te heffen.
2.12 Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
2.13 Aan de vreemdeling zal overeenkomstig zijn verzoek schadevergoeding worden toegekend. Deze zal worden berekend over de periode dat de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig moet worden geacht. Nu er geen omstandigheden zijn aangevoerd dan wel gebleken die aanleiding geven tot matiging, begroot de rechtbank de schade die de vreemdeling heeft geleden op ƒ 3.450,-- zijnde een vergoeding voor de periode van 23 dagen ad ƒ 150,-- die de vreemdeling ten onrechte in het passantenverblijf Triport heeft doorgebracht.
2.14 In dit geval ziet de rechtbank voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op
ƒ 710,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de bewaring ex artikel 6 Vw met ingang van 24 augustus 2001;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van ƒ 3.450,-- (zegge: drieduizend vierhonderd en vijftig gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.I. Hilberts-de Jong, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2001, in tegenwoordigheid van drs. M.C.H. Dijkstra als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 3.450,-- (zegge: drieduizend vierhonderd en vijftig gulden).
Afschrift verzonden op: 24 augustus 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.