ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5795

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 01/1352
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over beëindiging huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte

Op 16 november 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage in kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een ondernemer die een bedrijfsruimte op de Pier te Scheveningen huurt, en gedaagde, de besloten vennootschap Van der Valk Nederland B.V. Eiser is per 1 februari 1988 in de plaats getreden van de oorspronkelijke huurder en heeft sindsdien de bedrijfsruimte gehuurd. Gedaagde heeft de huurovereenkomst opgezegd, met als reden dat de Pier een betere aansluiting op de boulevard moet krijgen, wat betekent dat de bebouwing, waaronder de gehuurde ruimte, moet verdwijnen. Eiser heeft de opzegging betwist en verzocht om schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde een bouwvergunning heeft verkregen en dat de huurovereenkomst eerder door de kantonrechter is verlengd tot 1 juni 2001. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan de opzegging van de huurovereenkomst en heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen. De rechtbank overweegt dat eiser voldoende tijd heeft gehad om alternatieven te zoeken en dat de belangen van gedaagde bij sloop van de bedrijfsruimte opwegen tegen de belangen van eiser bij het voortzetten van de huur.

De rechtbank wijst de vordering van eiser af en oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van recht of strijd met de redelijkheid en billijkheid. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt het belang van de uitvoerbaarheid van vonnissen en de noodzaak voor partijen om zich voor te bereiden op de gevolgen van eerdere uitspraken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht - President
Vonnis in kort geding van 16 november 2001,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 01/1352 van:
[eiser],
wonende te 's-Gravenhage,
eiser,
procureur mr. A.H.H. Fuchs,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van der Valk Nederland B.V.,
gevestigd te Best,
gedaagde,
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. G.C.M. Schipper te Amsterdam.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 november 2001 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- [betrokkene] heeft ingaande 1 juni 1986 bedrijfsruimte op het voordek van de Pier te Scheveningen gehuurd. Eiser is per 1 februari 1988 in de plaats getreden van [betrokkene] als huurder. Sinds maart 1989 omvat het gehuurde tevens een tweede ruimte. Op 1 december 1991 is gedaagde in de rechten en verplichtingen van de toenmalige verhuurder van de Pier getreden. Aansluitend aan de van gedaagde gehuurde bedrijfsruimte exploiteert eiser een groot terras, gehuurd van de gemeente.
- Gedaagde en de gemeente zijn overeengekomen dat de Pier een betere aansluiting op de boulevard (een open entree) moet krijgen. In dat kader dient de bebouwing voor de ingang van de Pier, waaronder het door eiser gehuurde, te verdwijnen. Op 31 januari 1996 is ter zake aan gedaagde een bouwvergunning verleend en op 25 februari 1998 een sloopvergunning.
- Bij brief van 12 mei 1995 heeft gedaagde de huurovereenkomst aan eiser opgezegd tegen 1 juni 1996; bij brief van 28 oktober 1997 heeft gedaagde (voorwaardelijk) de huur opgezegd tegen 1 november 1998.
- Bij vonnis van 12 oktober 1998 heeft de kantonrechter de vordering van gedaagde tot bepaling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen afgewezen en de huurovereenkomst verlengd tot 1 juni 2001.
- Bij brief van 24 mei 2000 heeft gedaagde de huurovereenkomst wederom aan eiser opgezegd, ditmaal tegen 1 juni 2001.
- Omdat eiser heeft laten weten daaraan geen gevolg te zullen geven heeft gedaagde de kantonrechter te 's-Gravenhage verzocht om vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen en het gehuurde ontruimd zal moeten worden.
- Bij vonnis van de kantonrechter van 8 augustus 2001 is een persoonlijke verschijning van partijen gelast en bepaald dat hoger beroep van dat vonnis niet dan tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis zal kunnen worden ingesteld.
In dat vonnis heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:
" [eiser] had in ieder geval vanaf 12 mei 1995 ermee rekening dienen te houden dat uitvoering van de plannen van Van der Valk met betrekking tot de Pier zou leiden tot beëindiging van de onderhavige huurovereenkomst.
[eiser] heeft ruimschoots de tijd gehad om alternatieven voor deze bron van inkomsten te zoeken en behoefde daarmee niet te wachten tot Van der Valk (onverplicht) een schadevergoeding zou aanbieden."
- Bij eindvonnis van 31 oktober 2001 is onder meer in conventie bepaald dat de huurovereenkomst zal eindigen op 18 november 2001 en is eiser veroordeeld om het gehuurde uiterlijk op 18 november 2001 te verlaten, een en ander met machtiging van de sterke arm en met uitvoerbaar bij voorraad verklaring. In (voorwaardelijke) reconventie is de door eiser gevorderde veroordeling tot betaling van een geldbedrag door gedaagde afgewezen.
In dat vonnis is onder meer als volgt overwogen:
" Het verweer tegen de opzegging en de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst komt de kantonrechter kennelijk ongegrond voor.
Bepaling dat de overeenkomst niet verder van kracht blijft en uitvoerbaarverklaring van dit vonnis bij voorraad staan niet in de weg aan een oordeel later door een andere rechter dat de vordering van Van der Valk tot beëindiging van de huurovereenkomst slechts kon worden toegewezen na betaling van een vergoeding door Van der Valk aan [eiser].
Onweersproken heeft Van der Valk gewezen op de noodzaak de reconstructie van de Pier in de wintermaanden te voltooien.".
- Bij exploot van 6 november 2001 is het vonnis van 31 oktober 2001 aan eiser betekend en hem aangezegd dat zonodig tot tenuitvoerlegging zal worden overgegaan.
- Bij exploot van 8 november 2001 heeft eiser hoger beroep tegen zowel het tussenvonnis als het eindvonnis ingesteld.
- Gedaagde is voornemens op of omstreeks 19 november 2001 tot sloop van het gehuurde over te gaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen om de executie van voormeld vonnis te schorsen en geschorst te houden totdat in hoger beroep zal zijn beslist, op verbeurte van een dwangsom.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
Gedaagde heeft geen in redelijkheid te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis. Executie zal misbruik van recht of bevoegdheid of strijd met de redelijkheid en billijkheid opleveren. Er is sprake van een feitelijke en juridische misslag. Om acute financiële problemen voor eiser te vermijden is in elk geval meer tijd nodig dan de door de kantonrechter gegeven 18 dagen. Het hoger beroep is zeer kansrijk en als het gehuurde dan reeds gesloopt is, rest slechts de mogelijkheid van schadevergoeding, terwijl voor eiser het voortzetten van het bedrijf het belangrijkste is. Gedaagde heeft geen rechtens te beschermen belang bij een zo snelle ontruiming als door de kantonrechter toegestaan. Eiser heeft daarentegen zeer grote belangen bij voortzetting van het huurgenot hangende het hoger beroep althans bij een normale langere ontruimingstermijn.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld moet worden dat wanneer de rechter in de bodemzaak naast de hoofdvordering ook de vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring toewijst, daarmee beslist wordt dat de eisende partij, mede gelet op het belang van de veroordeelde partij, een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging niettegenstaande tegen de beslissing aan te wenden rechtsmiddelen.
Daarin niettemin ingrijpen, zoals eiser hier wil, zodat in feite aan die beslissing haar rechtskracht weer wordt ontnomen, is voorbehouden aan uitzonderlijke situaties.
3.2. Gedaagde heeft aannemelijk gemaakt belang te hebben bij sloop van het gehuurde op of omstreeks 19 november 2001 om vóór het nieuwe badseizoen met de verbouwingswerkzaamheden klaar te kunnen zijn.
3.3. Van een eenvoudig vaststellen van een feitelijke of juridische misslag is geen sprake. Zo wil nog niet zeggen dat de in het tussenvonnis opgenomen overweging van de kantonrechter, dat op de overgelegde foto's te zien is dat het zicht op de ingang van de Pier vanaf de promenade belemmerd wordt door het gehuurde met het aansluitende terras, een misslag is. Een dergelijke belemmering kan, ook al zou het gehuurde - zoals eiser stelt - zich naast de ingang van de Pier bevinden, zeer wel aanwezig zijn.
Ook kan niet geoordeeld worden dat sprake is van een misslag omdat de kantonrechter heeft bepaald dat van het tussenvonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis en omdat het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, temeer daar de kantonrechter de uitvoerbaar bij voorraad verklaring gemotiveerd heeft toegewezen.
3.4. Eiser heeft ter zitting in kort geding erkend dat een en ander zonodig zal kunnen worden opgelost in een schadevergoeding en dat daarbij betrokken
kan worden dat zijn gezinsinkomen en dat van zijn broer voor een belangrijk
gedeelte - aldus eiser - afkomstig zijn uit de exploitatie van het gehuurde.
Ook deze kwestie is door de kantonrechter meegenomen in zijn oordeel.
3.5. Nu bovendien geen sprake is van nieuwe of eerder onbekende feiten waardoor de tenuitvoerlegging eiser in een noodtoestand brengt of de tenuitvoerlegging apert misbruik van omstandigheden oplevert, moet al het voorgaande tot de conclusie leiden dat de vordering dient te worden afgewezen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat een en ander niet los gezien kan worden van het feit dat eiser al ruim zes jaren de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op de ontruiming van het gehuurde.
3.6. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De President:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op f 1.977,--, waarvan f 427,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
jvdl