ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5867

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/21586
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van Nigeriaanse eiseres door de Staat der Nederlanden

In deze zaak gaat het om de vrijheidsontneming van een Nigeriaanse eiseres, die op 13 april 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland is geweigerd. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 7 juni 2001 uitspraak gedaan in het beroep van de eiseres tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank constateert dat de dossierstukken slechts aanwezig zijn tot 17 april 2001 en dat de voortgangsrapportage ontbreekt. Dit heeft geleid tot ernstige schending van de belangen van de eiseres, die zich niet adequaat op haar verdediging heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de richtlijnen voor de behandeling van dergelijke zaken soepel moeten worden gehanteerd, maar in dit geval is de situatie zodanig dat de belangen van de eiseres in ernstige mate zijn geschaad. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel, ingaande 8 juni 2001. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/21586 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1963, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Lijffijt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 13 april 2001 is eiseres op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Op 14 april 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Bij besluit van 16 april 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiseres toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit gehandhaafd.
Een eerder beroep van eiseres, waarbij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel werd gevorderd, is bij uitspraak van 27 april 2001 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard. Dit beroep is op 20 april 2001 ter zitting behandeld.
Verweerder heeft op 25 mei 2001 de rechtbank van het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 7 juni 2001. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Tot op heden is eiseres niet uitgezet. Pas op deze zitting is bekend geworden dat er reeds vanaf
20 april 2001 verschillende pogingen zijn ondernomen om eiseres uit te zetten, en dat en waarom die pogingen tot dusver tot niets hebben geleid. Eveneens is eerst op deze zitting bekend geworden dat eiseres op 12 mei 2001 een nieuwe aanvraag tot toelating heeft gedaan. Tenslotte is eveneens volstrekt nieuw dat zich bij gelegenheid van één van de uitzettingspogingen een incident heeft voorgedaan, welk incident voor eiseres aanleiding is geweest een klacht tegen de Koninklijke Marechaussee in te dienen. Ingevolge de Richtlijnen Bewaringszaken Vw 2000 van de Vreemdelingenkamer dient verweerder twee dagen voor de zitting de gegevens omtrent de voortgang van de voorbereiding van de verwijdering van de vreemdeling te verstrekken. In deze zaak is dat niet gebeurd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat aan verweerder enige tijd moet worden gegund en dat bovenbedoelde richtlijnen gedurende die periode soepel gehanteerd moeten worden. Eiseres is echter van mening dat onder bepaalde omstandigheden de Richtlijnen van de Vreemdelingenkamer strikt dienen te worden toegepast. Op de zitting betreffende de behandeling van het eerste beroep van 20 april 2001 had verweerder al bekend kunnen maken dat eiseres op 20 april 2001 uitgezet zou worden. Tevens is ook andere informatie niet doorgegeven aan de gemachtigde van eiseres en aan de rechtbank. Nu de Richtlijnen van de Vreemdelingenkamer zijn overtreden, is de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel reeds om deze reden onrechtmatig. Daarbij komt dat de gemachtigde ter zitting niet behoorlijk op de alsnog naar voren gekomen feiten kan reageren. Overigens weet de gemachtigde momenteel niet wie de belangen van eiseres behartigt wat betreft de ingediende klacht bij de Koninklijke Marechaussee en de hernieuwde aanvraag voor een verblijfsvergunning bepaalde tijd asiel. Volgens het beleid van Vluchtelingenwerk en Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA) worden deze zaken afgehandeld door medewerkers van SRA.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Eiseres verzet zich tegen de uitzetting. Op 20 april 2001 is een vlucht naar Nigeria voor eiseres geboekt, maar die heeft geen doorgang kunnen vinden omdat eiseres zich hevig verzette. Op 26 april 2001 is wederom getracht eiseres, met escorte, uit te zetten, maar ook deze poging mislukte door het hevige verzet van eiseres. Op 12 mei 2001 heeft eiseres een klacht tegen de Koninklijke Marechaussee ingediend betreffende de mishandeling van haar kind en heeft zij wederom een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Hierdoor is ook de geplande uitzetting van eiseres op 13 mei 2001 niet doorgegaan. Eiseres frustreert het onderzoek door zich te verzetten. Op 1 juni 2001 is een voornemen uitgebracht om de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel af te wijzen. Er is sprake van een grote werkdruk, waardoor er problemen zijn met de informatievoorziening. Dat heeft ertoe geleid dat een en ander niet eerder dan ter zitting kon worden meegedeeld. Dat is betreurenswaardig, maar de gemachtigde heeft haar uiterste best gedaan om vóór de zitting althans de genoemde gegevens te achterhalen. Dat is pas gistermiddag laat gelukt. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat er geen sprake is van een specifieke oorzaak waardoor er niet eerder schriftelijke inlichtingen zijn verstrekt in deze zaak. De gemachtigde van eiseres heeft overigens de taak om contact op te nemen met eiseres, waardoor hij op de hoogte had kunnen zijn van deze informatie. Verweerder heeft -nadat er telefonisch contact is geweest met de IND Schiphol- de desbetreffende informatie pas laat in de middag op 6 juni 2001 en in de loop van de ochtend van 7 juni 2001 ontvangen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
In de Richtlijnen Bewaringszaken Vw 2000 van de Vreemdelingenkamer onder 3.5.2.1 is bepaald dat de op de zaak betrekking hebbende stukken uiterlijk op de tweede werkdag vóór de zitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen dienen te zijn.
In dezelfde richtlijnen is voorts onder 3.5.4.3 het volgende bepaald.
Bij de kennisgeving krachtens artikel 96, eerste lid Vw 2000 verstrekt verweerder:
a. de uitspraak van de rechtbank op het beroep als bedoeld in artikel 94 Vw 2000
b. inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling.
De rechtbank stelt vast dat de dossierstukken slechts aanwezig zijn met betrekking tot de periode vóór 17 april 2001, en dat de zogenaamde voortgangsrapportage ontbreekt. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat, gezien de inwerkingtreding van de Vw 2000 en de (logistieke) problemen die dit voor alle procespartijen met zich brengt, gedurende een zekere overgangsperiode de richtlijnen op dit punt soepel moeten worden gehanteerd. Daarbij is tevens overwogen dat daarnaast (van geval tot geval) bezien dient te worden of de vreemdeling door de handelswijze van verweerder in zijn belangen is geschaad doordat hij zich niet adequaat op zijn verdediging heeft kunnen voorbereiden. In onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat eiseres in ernstige mate in haar belangen is geschaad nu aan de gemachtigde van eiseres en de rechtbank geen dossierstukken en schriftelijke inlichtingen omtrent de voortgang van het onderzoek zijn verstrekt. Daardoor is het dossier niet controleerbaar voor eiseres. Daaraan komt in de onderhavige zaak bijzondere betekenis toe, nu zich vanaf de laatste uitspraak in deze zaak vele van belang zijnde feiten hebben voorgedaan en deze feiten ten dele al bekend waren vóór deze rechtbank op 20 april 2001 het eerste beroep behandelde.
De souplesse die in eerdergenoemde uitspraken tot uitgangspunt is genomen doet er onder deze omstandigheden niet aan af dat de belangen van eiseres in casu in die mate zijn geschonden dat geen andere beslissing in aanmerking komt dan opheffing van de op eiseres toegepaste maatregel. Met name heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden het onderzoek te schorsen om de gemachtigde van eiseres de gelegenheid te geven op de ter zitting nader bekend geworden feiten te reageren. Daartoe is van belang dat die feiten veelomvattend lijken te zijn, en van geruime tijd vóór de behandeling van dit beroep dateren. Eveneens is van belang dat de grenzen van hetgeen in het kader van de behandeling van een beroep als het onderhavige nog aanvaardbaar is, ook wat de daarmee gemoeide tijdsduur betreft, anders te zeer zouden worden opgerekt.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen, ingaande
8 juni 2001.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de overgangstermijn die thans aan verweerder wordt gegund, de stukken uiterlijk een dag voor de zitting dan wel de ochtend voor de zitting van 7 juni 2001 ontvangen hadden moeten zijn. Nu dit niet is gebeurd, is de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 7 juni 2001 onrechtmatig.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van f 100,- per dag dat eiser in het Grenshospitium ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 100,-.
Gelet op het vorengaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 710,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 7 juni 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ 100 (zegge: honderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot ƒ 710,- (zegge: zevenhonderdentien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Julen, griffier.
Afschrift verzonden op: 21 juni 2001