ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5930

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/900408-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Kortenhorst
  • Van Putten-Göbbels
  • Van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten binnen het gezin met gevolgen voor de slachtoffers

Op 16 november 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten binnen zijn gezin. De terechtzitting vond plaats op 2 november 2001, waarbij de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Verploegh, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreiging met brandstichting en poging tot zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere telastgelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een lange periode geweld heeft gebruikt tegen zijn gezinsleden, wat leidde tot pijn en letsel. Dit geweld vond plaats in de beslotenheid van het gezin, wat de slachtoffers psychisch heeft aangetast. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische rapporten die de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen, maar ook de hoge kans op recidive benadrukken. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven, nu deze gelijk is aan de onvoorwaardelijk opgelegde straf. De uitspraak is gedaan in het belang van de slachtoffers en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900408-01
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 16 november 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het
navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1951 te Izekriten Gznaya (Marokko),
[adres]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting De IJssel, Unit Huis van Bewaring te
Krimpen aan den IJssel.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Verploegh, is verschenen en gehoord.
Als tolk in de Berberse taal is verschenen J. Lakjaa, wonende te 's-Gravenhage.
Er zijn twee getuigen verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Rijsdorp heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 eerste en tweede
alternatief/cumulatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en
subsidiair, 4 en 8 eerste alternatief/cumulatief is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijspraak voor het onder 4 telastgelegde
dat het slachtoffer weliswaar door verdachte in de arm is gebeten en daardoor letsel en/of
pijn heeft ondervonden, echter dat door die beet - gelet onder meer op de plaats waar is gebeten - geen zwaar lichamelijk letsel toegebracht had kunnen worden.
Derhalve kan het bestanddeel 'zwaar' uit de telastlegging niet worden bewezenverklaard.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 3, 5, 6, 7 en 8 tweede alternatief/cumulatief vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
t.a.v. feit 1 subsidiair:
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt van plan was zijn [dochter] te bijten
en dat hij daarbij per ongeluk zijn [echt[echtgenote], heeft gebeten nadat deze tussen hem
en zijn dochter was gesprongen. De raadsman leidt hieruit af dat het opzet terzake van de
mishandeling van [echtgenote] ontbreekt en deswege zijn cliënt van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte ruzie had met zijn
[dochter]. Verdachte was naar eigen zeggen erg boos. Op enig moment is zijn vrouw,
[echtgenote], tussen hen in gaan staan. Vervolgens heeft verdachte getracht zijn dochter - die op
dat moment achter zijn vrouw stond - te bijten. Hierbij beet hij echter zijn vrouw.
Door onder deze omstandigheden desondanks te trachten zijn dochter te bijten, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij zijn vrouw kon raken,
hetgeen ook daadwerkelijk is geschied.
t.a.v. feit 5:
Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat verdachte tijdens een vechtpartij zijn zoon
een kopstoot heeft gegeven met zodanige kracht dat laatstgenoemde tegen een koelkast
knalde.
Door onder zulke omstandigheden met zodanige kracht een kopstoot uit te delen heeft
verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor zwaar lichamelijk letsel
aan het hoofd en/of de schedel van het slachtoffer had kunnen ontstaan. Dat zulks niet is
geschied is niet aan verdachte te danken.
t.a.v. feit 6:
Verdachte heeft met een stuk gereedschap op de vingers van zijn [dochter] geslagen.
Haar vingers lagen op dat moment op een tafel. Deze slag heeft een botbreuk veroorzaakt.
Door onder zulke omstandigheden met kracht met een stuk gereedschap op vingers te
slaan heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor ernstig
letsel aan die vingers en daarmee aan de bewegingsvrijheid van de hand van een kind
had kunnen ontstaan. Dat het letsel tot een eenvoudige botbreuk beperkt is gebleven
is niet aan verdachte te danken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven
oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de
omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het
volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een groot aantal jaren een gewelddadige terreur in zijn gezin
uitgeoefend. Hij heeft het instrument van - buitenproportioneel - geweld gebruikt om zijn
gezag in het gezin te handhaven.
Zo heeft hij de gezinsleden - ongeacht hun leeftijd - meermalen mishandeld door ze te slaan,
waaronder met een riem, en te schoppen. Hierdoor hebben zij pijn en letsel ondervonden.
Ook heeft hij tijdens een schermutseling zijn vrouw gebeten, waardoor zij een bijtwond heeft
opgelopen.
Tijdens een vechtpartij heeft hij zijn [zoon] geschopt, geslagen alsmede een harde
kopstoot gegeven. Het was wel heel goed denkbaar geweest dat zijn zoon hierdoor zwaar
letsel aan zijn hoofd of schedel had opgelopen. Dat dit niet is gebeurd is niet aan verdachtes
handelen te danken geweest.
Voorts heeft verdachte zijn [dochter] een keer met een stuk gereedschap op haar
haar vingers geslagen, terwijl haar vingers op een tafel rustten Een andere keer heeft hij haar
pols omgedraaid en er vervolgens met een hamer opgeslagen. Hierdoor is haar pols gebroken. Deze daden hadden goed tot ernstig letsel aan de vingers en pols kunnen leiden. Dat dit niet is
geschied is wederom niet aan het handelen van verdachte te danken geweest.
Tot slot heeft verdachte zijn gezin meermalen met brandstichting bedreigd. Om zijn woorden
kracht bij te zetten had hij jerrycans met benzine in de kelder opgeslagen. Tijdens zo'n
bedreiging deed hij ook wel eens de deur op slot. Nooit wisten zijn vrouw en kinderen of hij
het dreigement wel of niet ging uitvoeren. Hierdoor heeft hij zijn gezin gedurende een lange
periode angstige momenten bezorgd.
De geweldshandelingen hebben zich altijd afgespeeld in het verborgene van de vier
muren van het ouderlijk huis. Op ieder moment dreigde een nieuwe geweldsuitbarsting.
Hierdoor heeft verdachte zijn gezin het gevoel van een veilige thuisbasis ontnomen.
Aangenomen mag worden dat de afzonderlijke gezinsleden nooit eerder aangifte bij de politie
hebben durven doen uit angst voor represailles.
Dit soort sluimerend en intimiderend geweld betreft een ernstige inbreuk op de lichamelijke
integriteit alsook op de psychische gesteldheid van de slachtoffers. Met name kinderen
kunnen hiervan langdurige psychische schade ondervinden.
Verdachtes agressieve gedrag in de vorm van huiselijke terreur kan niet worden getolereerd.
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. De rechtbank houdt
hiermede bij de strafoplegging ten gunste van verdachte rekening.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch rapport van M.H. de Groot d.d.
31 augustus 2001, alsmede op het psychiatrisch rapport van drs. R.J.H. Winter d.d. 29
augustus 2001. Beide gedragsdeskundigen stellen vast dat verdachte een zwakbegaafde
man is. Zijn emotionele differentiatie is primitief. Volgens de rapporteurs is bij verdachte de
agressieregulatie duidelijk onvoldoende. Hij legt voorts alle schuld steevast bij anderen en
denkt niet kritisch na over zijn eigen handelen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling
van zijn persoonlijkheid.
Beide deskundigen achten verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar en schatten de
kans op recidive hoog in. De rapporteurs geven geen strafadvies. Zij spreken - voor na de
detentieperiode - hun voorkeur uit voor begeleiding door Marokkaanse hulpverleners met
toezicht hierop door de reclassering.
De rechtbank neemt de conclusie - voor wat betreft de licht verminderde toerekenings-
vatbaarheid - van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de Reclassering
Nederland d.d. 17 oktober 2001. Tegenover de rapporteurs ontkent verdachte enerzijds
agressief gedrag jegens zijn kinderen, maar vertoont bij deze ontkenning anderzijds
regelmatig opkomende boosheid. Verdachte vindt zichzelf een goede echtgenoot en vader. Hij
is gekrenkt door het feit dat buitenstaanders zich bemoeien met de gezinssituatie. Verdachte
komt over als iemand die thuis 'de touwtjes' goed in handen heeft. Volgens de rapporteurs kan
de Raad voor de Kinderbescherming of Jeugdzorg een rol in de begeleiding van het gezin
spelen. Daarnaast kunnen verdachte en zijn gezin terecht bij de Islamitische geloofgemeen-
schap. Begeleiding van verdachte door de reclassering heeft geen toegevoegde waarde. Door
de ontkenning van verdachte wordt geen strafadvies gegeven.
De officier van justitie heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat de reclassering geen
mogelijkheden ziet in een coördinerende rol terzake van de begeleiding van verdachte door
Marokkaanse hulpverleners en/of de Islamitische geloofsgemeenschap. Dit is in hoofdzaak
gelegen in de ontkennende houding van verdachte, taalproblemen en de afwerende houding
van het gezin jegens de reclassering.
De rechtbank acht - gelet op de ernst, de duur en de hoeveelheid van de feiten - de eis van
de officier van justitie niet onbegrijpelijk. Echter, de specifieke (huiselijke) problematiek alsmede
de omstandigheid dat de rechtbank niet alle feiten bewezen verklaart, brengen de rechtbank
ertoe sterk van de eis van de officier van justitie af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat er van de op te leggen straf een dusdanig preventieve
uitwerking dient uit te gaan, dat verdachte in de toekomst soortgelijk ongewenst gedrag
achterwege laat. Daarom zal de rechtbank een groot deel van de gevangenisstraf
voorwaardelijk opleggen met een langere proeftijd.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank, naast een relatief korte onvoorwaardelijke
gevangenisstraf, een lange voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend
en geboden. De voorwaardelijk op te leggen straf dient om verdachte ervan te weerhouden
wederom strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet hierbij aanleiding - als extra stok achter
de deur - om de proeftijd bij het voorwaardelijk deel op 3 jaar te stellen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde -
dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en subsidiair, 4 en 8 eerste alternatief/cumulatief
telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 3, 5, 6, 7 en 8 tweede alternatief/cumulatief telastgelegde
feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
MISHANDELING;
t.a.v. feit 3:
BEDREIGING MET BRANDSTICHTING, MEERMALEN GEPLEEGD;
t.a.v. feit 5, feit 6 en feit 7:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
t.a.v. feit 8 tweede alternatief/cumulatief:
MISHANDELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 MAANDEN niet zal worden
tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich
voor het einde van de hierbij op 3 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt
aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de
onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden
gebracht;
in verzekering gesteld op : 23 juli 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 26 juli 2001;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kortenhorst, voorzitter,
Van Putten-Göbbels en Van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van Koopmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2001.