ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6002

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.757.137-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Quadekker
  • A. Valk
  • J. van Harte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank in een strafzaak met betrekking tot drugshandel en inbeslagname van goederen

Op 19 november 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel. De terechtzitting vond plaats op 5 november 2001, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.R. van der Plas, aanwezig was. De officier van justitie, mr. Vos, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van f. 3.000,--. Tevens werd verbeurdverklaring van inbeslaggenomen telefoons en teruggave van andere goederen gevorderd.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de telastlegging onder 2, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het schadelijke karakter van de afgeleverde middelen had verzwegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij de handel in XTC-pillen en andere drugs, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen onder 2. De rechtbank achtte de feiten onder 1, 3 en 4 wel bewezen, waarbij de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening.

De rechtbank motiveerde de strafmaat door te wijzen op de ernst van de feiten en de maatschappelijke problemen die het gebruik van de betrokken drugs met zich meebrengt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van f. 2.000,--. De rechtbank verklaarde de inbeslaggenomen telefoons verbeurd en gelastte de teruggave van andere goederen aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.757.137-01
rolnummer 3
's-Gravenhage, 19 november 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te Katwijk,
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentaire Inrichting
Huis van Bewaring Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr G.R. van der Plas, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Vos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van f. 3.000,--, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen telefoons, te weten Ericsson GSM (8e), Samsung GSM (8f) en Swing 200 (36) zullen worden verbeurdverklaard en dat de voorwerpen genummerd 8b, 8c, 8d, 8g, 8h, 10 tot en met 15, 37 en 65b zullen worden teruggegeven aan verdachte. De officier van justitie heeft kennis genomen van de medeling van verdachte ter terechtzitting dat hij afstand doet van de inbeslaggenomen goederen vermeld onder de overige op de beslaglijst genoemde nummers, voornamelijk de in de telastlegging opgesomde middelen betreffende.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij -gewijzigde- dagvaarding onder 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder, nu enerzijds verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zijn afnemers heeft gewezen op het schadelijke karakter van de afgeleverde middelen bij verkeerd en/of overmatig gebruik en anderzijds zich in het dossier geen verklaringen van afnemers bevinden waaruit het tegendeel blijkt, niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het schadelijke karakter heeft verzwegen.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 3 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan ten aanzien van de feiten 3 en 4, gemerkt B en ten aanzien van feit 1 luidende:
dat hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 3 augustus 2001 te Valkenburg opzettelijk heeft verstrekt hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
dat hij op 3 augustus 2001 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende MDA en MDMA en metamfetamine zijnde MDA en MDMA en metamfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Bewijsoverweging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1 in het bijzonder, enerzijds dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij meerdere malen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 3 augustus 2001 in XTC-pillen heeft gehandeld dan wel tegen kostprijs heeft afgeleverd of weggegeven, doch anderzijds dat de samenstelling van de pillen vóór de dag van zijn aanhouding niet bekend is, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte in de periode vóór 3 augustus 2001 heeft gehandeld in heoeveelheden van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-Ethyl MDA.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven en overtreding oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte, die blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister voor anderssoortige feiten een aantal malen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, is thans aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen en metamfetamine, een forse hoeveelheid farmaceutische preparaten en/of farmaceutische specialités, alsmede een hoeveelheid cocaïne.
Gelet op de op 3 augustus 2001 aangetroffen hoeveelheden drugs gaat de rechtbank ervan uit dat deze niet alleen voor eigen gebruik waren bestemd.
Vast staat voorts dat verdachte gedurende een langere periode niet alleen zelf cocaïne gebruikte doch dat hij ook tenminste twee maal cocaïne aan een ander heeft verstrekt.
Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte gedurende langere tijd ongeregistreerde farmaceutische middelen heeft verhandeld en/of ter aflevering in voorraad heeft gehad.
Cocaïne, MDA, MDMA en metamfetamine zijn stoffen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid en die maatschappelijke problemen met zich brengen. Ook de ongeregistreerde farmaceutische produkten die verdachte voorhanden had, kunnen bij onjuist gebruik schade aan de volksgezondheid toebrengen. De handelwijze van verdachte draagt bij tot het instandhouden van dergelijke problemen en verdient daarom in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Anderzijds geeft de omstandigheid dat niet is aangetoond dat verdachte tevens gedurende een langere periode bij de handel in XTC-pillen betrokken is geweest, de rechtbank aanleiding daarmee bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
De rechtbank heeft wat de persoon van verdachte betreft acht geslagen op de inhoud van een voorlichtingsrapport d.d. 31 oktober 2001 van het Psycho-Medisch Centrum Parnassia, afdeling Verslavingszorg. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat een verplicht contact niet geïndiceerd is.
De rechtbank ziet gelet hierop en in tegenstelling tot hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, geen aanleiding aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden. Het staat verdachte vrij gedurende zijn detentie of daarna zelf met de verslavingsreclassering in contact te treden.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straffen passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 8e, 8f en 36 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn voorbereid/begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 8b, 8c, 8d, 8g, 8h, 10 tot en met 15, 37 en 65b.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 13 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
- 3, 3 oud en 31 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
-gewijzigde- dagvaarding onder 1, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 3:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, vierde lid aanhef en onder a van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening;
ten aanzien van feit 4:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, vierde lid aanhef en onder a van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (oud);
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte ter zake van de feiten 1 en 3 tot:
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 3 augustus 2001 en
in voorlopige hechtenis gesteld op 6 augustus 2001;
veroordeelt verdachte voorts ter zake van feit 4 tot:
betaling van een geldboete van f. 2.000,--;
bepaalt dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 8e, 8f en 36, te weten een Ericsson GSM, een Samsung GSM en een grijze Swing 200;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 8b, 8c, 8d, 8g, 8h, 10 tot en met 15, 37 en 65b;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Valk en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van Bol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2001.