ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6148
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.C.J.A. Huijgens
- M.A.A. Mondt-Schouten
- M. van Paridon
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding
In deze zaak gaat het om de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling van Turkse nationaliteit, geboren in 1983. De vreemdeling werd op 1 augustus 2000 in bewaring gesteld op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank had eerder op 16 augustus 2000 het beroep tegen de opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Echter, op 14 december 2000 werd de bewaring ambtshalve opgeheven door de verweerder, omdat de toezegging om de vreemdeling over te plaatsen naar de jeugdafdeling van het huis van bewaring in Tilburg niet kon worden nagekomen. De rechtbank moest nu oordelen of de bewaring eerder had moeten worden opgeheven en of er recht op schadevergoeding bestond.
De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om te oordelen over de wijze van tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Hierbij werd verwezen naar artikel 37, sub c, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat stelt dat kinderen die van hun vrijheid zijn beroofd, gescheiden moeten worden van volwassenen, tenzij dit in het belang van het kind is. In dit geval was de vreemdeling niet gescheiden van volwassenen in het huis van bewaring, wat in strijd was met de verdragsverplichtingen.
De rechtbank concludeerde dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig was geworden met ingang van 17 augustus 2000. De rechtbank kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van f. 1.000,-- en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van f. 1.420,--. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open voor het beroep tegen de bewaring, maar wel voor de beslissing op het verzoek om schadevergoeding, waartegen hoger beroep mogelijk was bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.