ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6150

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/9999
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser met betrekking tot anti-corruptiebeleid en vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 mei 2001 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die bescherming zocht in Nederland. De eiser, die een hoge functie bekleedde bij het Ministerie van Justitie in Iran, had melding gemaakt van fraude binnen zijn afdeling. Na deze melding werd hij geconfronteerd met pogingen tot omkoping en de arrestatie van een vriend, wat leidde tot zijn vrees voor vervolging. De staatssecretaris van Justitie had de asielaanvraag afgewezen, stellende dat eiser geen lid was van een politieke of godsdienstige groepering en dat hij geen bescherming had gezocht bij de Iraanse autoriteiten, die volgens verweerder een strikt anti-corruptiebeleid voerden.

De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zijn stelling onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken niet kon worden afgeleid dat er daadwerkelijk een effectief anti-corruptiebeleid bestond dat bescherming bood aan klokkenluiders zoals eiser. De rechtbank vond dat de door verweerder ingediende stukken niet voldoende steun boden voor de stelling dat eiser geen gegronde reden had te vrezen voor vervolging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg de staatssecretaris op om opnieuw in de zaak te voorzien, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiser.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar de aanvrager melding maakt van corruptie en vervolging in hun thuisland. De rechtbank heeft de belangen van de eiser gewogen tegen de argumenten van de staatssecretaris en heeft geoordeeld dat de bescherming van mensenrechten en de mogelijkheid tot het aanvragen van asiel in Nederland gewaarborgd moeten blijven.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 99/9999 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1969,
verblijvende te B,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 914.010.0125,
eiser,
gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal;
tegen:DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 14 oktober 1997 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 18 november 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 11 december 1998 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 15 september 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het aan eiser verleende uitstel van vertrek ingetrokken.
1.3 Bij beroepschrift van 7 oktober 1999 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 december 2000. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ter zitting is verweerder in de gelegenheid gesteld nadere stukken in dienen. Verweerder heeft dit bij brief van 20 december 2000 gedaan. Eiser heeft hierop bij brief van 19 februari 2001 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser heeft in Iran gewerkt als adjunct-directeur bij de afdeling Statistiek en Informatica. Dit is een onderdeel van een organisatie die ressorteert onder het Ministerie van Justitie. Door zijn functie was eiser op de hoogte van vertrouwelijke gegevens.
In maart 1997 werd een vriend van eiser gearresteerd op verdenking van handel in buitenlandse valuta. Op 14 april 1997 is hij weer vrijgelaten. Hij heeft toen contact gezocht met eiser en hem verteld dat er onder andere geld bij hem in beslag was genomen. Eiser heeft bij controle van het dossier ontdekt dat deze inbeslagname niet was geregistreerd. Volgens de vriend van eiser kwam dergelijke fraude veelvuldig voor op de afdeling Shebe Arzi.
Op 15 april 1997 heeft eiser het voorval gemeld aan zijn hoogste baas. Ook eisers vriend heeft een verklaring afgelegd tegen eisers baas. Eisers baas heeft daarop met betrokkenen op 19 april 1997 een vergadering gehouden. Alle door eiser geuite beschuldigingen werden daar van de hand gewezen. De volgende dag heeft Babaie, het hoofd van de afdeling Shebe Arzi, getracht eiser om te kopen. Eiser weigerde hierop in te gaan waarop Babaie boos werd. 's Middags was er een tweede vergadering belegd waar ook eisers vriend aanwezig zou zijn. Eisers vriend verscheen echter niet en later bleek hij te zijn gearresteerd.
Een andere vriend, C, heeft eiser op 20 april 1997 gewaarschuwd dat eiser dreigde te worden opgepakt en hem aangeraden te vertrekken. Daarop is eiser samen met zijn moeder op dezelfde dag vertrokken. Op 21 april 1997 heeft eiser van C vernomen dat eisers broer was gearresteerd en er bij een inval bij eiser thuis persoonlijke bezittingen in beslag waren genomen. Na enkele dagen heeft eiser op 27 april 1997 zijn land verlaten en is op 12 oktober 1997 Nederland binnengereisd.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eiser geen lid of sympathisant is geweest van een politieke of godsdienstige groepering en hij heeft nimmer activiteiten verricht die gericht waren tegen de autoriteiten of die verboden waren.
De bedreigingen werden geuit op persoonlijke titel. Verweerder acht het daarom niet aannemelijk dat de Iraanse autoriteiten bijzondere belangstelling hebben voor eiser.
Volgens verweerder valt niet in te zien dat eiser zijn constatering niet bij de autoriteiten heeft gemeld. Ook heeft hij bij de autoriteiten geen bescherming gezocht.
Het is namelijk algemeen bekend dat de Iraanse autoriteiten een zeer strikt anti-corruptiebeleid voeren en hierin ook standvastig zijn. Verweerder verwijst in dit kader naar een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken (DPC/AM-nr. 568755) en een aantal niet nader genoemde kranteartikelen en een artikel in de Volkskrant van 23 augustus 1995. Dat individuen en instellingen onderzoeken naar corruptie tegenhouden om een schandaal te voorkomen is niet aannemelijk. Bovendien is het vreemd dat eiser de corruptie na zijn vertrek alsnog aan de Iraanse autoriteiten heeft gemeld.
De informatie over de arrestatie van zijn broer, de huiszoeking en het feit dat hij werd gezocht en bij terugkeer zou worden vermoord heeft eiser uit de tweede hand vernomen. De verklaring wordt ook niet ondersteund door informatie uit een objectieve bron. Voorts valt niet in te zien waarom eiser zijn paspoort niet heeft meegenomen toen hij zijn woonplaats heeft verlaten. Volgens verweerder zet dit twijfel bij eisers asielmotieven.
Het feit dat eiser tijdens zijn verblijf van bijna zes maanden in Turkije geen bescherming heeft gezocht bij bijvoorbeeld de UNHCR, duidt er niet op dat hij zich in een situatie bevond waarin hij vreesde voor vervolging. Verder is het niet aannemelijk dat eiser met behulp van een vals paspoort in Istanboel en in Nederland door de douane is doorgelaten. Aangezien eiser zijn reisverhaal niet heeft onderbouwd met documenten roept dit twijfel op. Het verweerschrift voert aan dat het relaas van eiser, dat hij vanwege de bedreigingen door Babaie en leden van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, vanwege het aan de kaak stellen van corruptie niet gelijk is te stellen met vervolging van de zijde van de autoriteiten. Bovendien hangen deze bedreigingen niet samen met de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen bescherming kan zoeken bij de autoriteiten omdat de corruptie is doorgedrongen tot de hoogste posities. Omdat eiser een hoge positie bekleedde in Iran zal zijn aanklacht veel gewicht in de schaal leggen. Dit is een extra reden om hem uit de weg te ruimen. De arrestatie van eisers vriend bewijst dat corrupte mensen de macht hebben om iemand voor privé-doeleinden te laten arresteren. Dit blijkt ook uit de arrestatie van eisers broer en eisers moeder. De anti-corruptiecampagne betreft alleen de lagere functionarissen en niet de bovenlaag.
Na de waarschuwing is eiser vertrokken naar het Noorden van Irak. Hij was niet van plan om naar het buitenland te vertrekken. Toen hij hoorde van de arrestatie van zijn broer en de inval in zijn woning heeft hij besloten om naar het buitenland te vertrekken. Hij is naar Nederland gereisd met een vals paspoort.
In Turkije heeft eiser geen asiel gevraagd omdat hij van de reisagent niet naar buiten mocht. Verder wist hij niets af van het bestaan van de UNHCR.
Vanwege onder meer het gevaar voor zijn achtergebleven familie kan eiser niet in het buitenland de corruptie aan de kaak stellen.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Iran zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 Verweerder heeft de bestreden beschikking onder andere doen steunen op de stelling dat algemeen bekend is dat de Iraanse autoriteiten zeer standvastig hun anti-corruptiebeleid uitvoeren. Ter ondersteuning van deze stelling verwijst verweerder naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 december 1998 en naar niet nader genoemde krantenartikelen, waaronder één van de Volkskrant van 23 augustus 1995. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn stelling in de bestreden beschikking onvoldoende onderbouwd. Ter zitting is verweerder in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen ter ondersteuning van voornoemde stelling. Bij brief van 20 december 2000 heeft verweerder diverse berichten ingezonden van het Keesings Historisch Archief, alsmede het krantenbericht van 23 augustus 1995. Voorts heeft verweerder verwezen naar pagina 13 van het eerdergenoemde ambtsbericht.
De door verweerder ingezonden nadere stukken bieden evenmin voldoende steun voor verweerders stelling. Daartoe overweegt de rechtbank dat met name uit het ambtsbericht niet valt af te leiden dat er sprake is van een beleid zoals door verweerder wordt gesteld. Op pagina 13 van het ambtsbericht staat enkel vermeld dat er vier douane-beambten ter dood zijn veroordeeld ter zake van economische sabotage. Uit de krantenartikelen valt weliswaar af te leiden dat in Iran in individuele gevallen strenge straffen worden opgelegd ter zake van corruptie. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter onvoldoende toereikend om verweerders stelling te kunnen dragen. De bestreden beschikking ontbeert daarmee een deugdelijke motivering.
Het beroep is derhalve gegrond. De bestreden beschikking moet in zoverre, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden vernietigd.
2.8 Voorts bestaat aanleiding om ten aanzien van de vergoeding van het griffierecht en de veroordeling in de proceskosten te beslissen als hieronder is weergegeven.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt verweerder op opnieuw in de zaak te voorzien met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad. fl. 50,-- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad. fl. 1420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Beije in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J. de Wind gedaan op 18 mei 2001.
---------------------------------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33 e VW).
Afschrift verzonden: 18 mei 2001