UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/24769 BEPTDN
AWB 01/24787 BEPTDN
Inzake : A en B, eisers, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, drs. F.W. King, rechtskundig adviseur te Leiden,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A.T. Idema, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [...] 1969 en op [...] 1976 en uit Armeense afkomstig te zijn. Eiser stelt de Armeense nationaliteit te bezitten en eiseres stelt etnisch Azeri en staatloos te zijn. Zij verblijven sedert 4 augustus 1999 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Op 28 augustus 1999 hebben zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft deze aanvragen op 27 december 1999 niet ingewilligd. Het bezwaar dat eisers tegen deze beslissingen hebben ingediend is bij uitspraak van de president van deze rechtbank van 3 januari 2001 ongegrond verklaard, onder afwijzing van het door eisers ingestelde verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Op 7 juni 2001 hebben eisers aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Verweerder heeft op 8 juni 2001 eisers schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvragen af te wijzen. Eisers hebben hun zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluiten van 9 juni 2001 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw2000 tot gevolg heeft dat eisers Nederland dienen te verlaten.
3. Op 9 juni 2001 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens is verzocht voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van de voorlopige voorziening.
5. De openbare behandeling van de beroepen en de verzoeken heeft gevoegd plaatsgevonden op 22 juni 2001. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer E. Abkarian als tolk.
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of deze besluiten de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2. Eisers hebben aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan zij alsnog dienen te worden toegelaten als vluchteling. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat zijn vader in juni 2000 is omgekomen. Eiser vermoedt dat zijn vader is omgebracht door dezelfde personen met wie hij voor zijn vertrek uit Armenië problemen heeft gehad. Eiseres heeft haar tweede aanvraag gebaseerd op haar slechte psychische gezondheid.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas niet aannemelijk is en dat geenszins aannemelijk is geworden dat een verband bestaat tussen het door eiser aangevoerde novum en de problemen die zouden hebben geleid tot zijn vertrek. Met betrekking tot eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat reeds in de eerdere procedure is bepaald dat de verkrachting niet heeft plaatsgevonden van overheidswege, zodat eiseres niet aan de voorwaarden van het traumatabeleid voldoet. Dat zij thans medische stukken heeft overgelegd, waaruit haar problemen blijken, maakt dit niet anders, aldus verweerder.
4. De rechtbank overweegt het volgende. De bestreden besluiten zijn genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is boven elke twijfel verheven dat deze zaak zich leende voor afdoening in het 48-uurs model. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het overlijden van zijn vader verband houdt met zijn eigen problemen. Het overlijden is niet aangetoond door middel van documenten, zodat de overlijdensoorzaak niet bekend is. Het gestelde dat de vader is omgekomen bij een auto ongeluk vormt ook geen indicatie dat zijn dood iets te maken heeft met de problemen van eiser.
6. Eiseres heeft een drietal verklaringen overgelegd, zijnde een verwijzing naar het maatschappelijk werk van de Medische Opvang Asielzoekers Noord-Nederland, een verklaring van een maatschappelijk werkster uit Winschoten en een verzoek van een arts van de medische opvang van het AZC Winschoten aan de CGG in Winschoten. Uit de anamnese valt op te maken dat eiseres ernstige klachten ondervindt naar aanleiding van haar Azeri-afkomst. Familieleden zijn voor haar ogen vermoord dan wel vermist geraakt in 1992. In 1999 is zij verkracht, iets wat zij tot op heden niet aan haar echtgenoot heeft verteld.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In de eerdere procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 3 januari 2001 was het vluchtverhaal in hoofdzaak geënt op het feit dat eiser werd gezocht in verband met stembusfraude. Wel speelde de etniciteit van eiseres op de achtergrond een rol. De president heeft primair de geloofwaardigheid van de relazen in twijfel getrokken wegens inconsistenties. Bij de huidige aanvragen staan de traumata van eiseres meer centraal. Uitgaande van de geloofwaardigheid van de relazen - als gezegd heeft de president daar primair vraagtekens bijgeplaatst - vormde hetgeen de directe familieleden van eiseres in 1992 is overkomen destijds geen reden voor de vlucht van eisers. De stelling dat traumata zich soms pas na geruime tijd openbaren, overtuigt in dit verband niet. Immers ook al ten tijde van de asielaanvragen van 1999 was reeds geruime tijd verstreken sedert de gebeurtenissen van 1992.
8. Blijft over de gestelde verkrachting in 1999. Op basis van het traumatabeleid, zoals dat door verweerder sedert 1 februari 2001 wordt gevoerd, moet het gaan om ervaringen van een asielzoeker die zijn veroorzaakt van overheidswege, door feitelijke machthebbers of door groeperingen waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden. Eiseres heeft gesteld dat het brein achter haar ontvoering en verkrachting, Ashot Aghababyan, iemand is tegen wie de autoriteiten geen bescherming kunnen bieden. In rechte staat reeds vast dat niet valt in te zien dat de positie van deze Ashot Aghababyan dermate belangrijk zou zijn dat eisers de bescherming van de Armeense autoriteiten niet hadden kunnen inroepen (zie hieromtrent r.o. 5 van de tussen partijen eerder gegeven uitspraak). Hiermee voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
9. Ingevolge artikel 3 EVRM, artikel 3 AFV en artikel 7 IVBPR dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkenen een reëel risico lopen te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Gelet op hetgeen hierboven over vluchtelingschap is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eisers naar Armenië strijd oplevert met deze artikelen.
10. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden. Dat uit de medische stukken naar voren komt dat eiseres mogelijk lijdt aan PTSS maakt dit niet anders. PTSS is immers niet gebeurtenisspecifiek. Een opeenstapeling van grote en ook kleine gebeurtenissen, waaronder bijvoorbeeld relatieproblemen en/of het vertrek naar Nederland, kan ook tot PTSS leiden en nopen verweerder niet tot verblijfsaanvaarding.
11. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht binnen de AC-procedure de aanvragen van eisers heeft afgewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 45 Vw2000 dienen eisers Nederland te verlaten.
12. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
13. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Verklaart de beroepen ongegrond.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Rijkelijkhuizen als griffier.